© Kjeld van Druten 1999

Exitvolgordes, wie gaat het eerst naar buiten?


Door: Kjeld van Druten (juni 1999)

 

 

Met grotere vliegtuigen en nieuwe disciplines met verschillende valsnelheden is het tijd geworden om de exitvolgordes eens nader te bekijken.

De exitvolgorde is soms een puzzeltje: wie gaat op een winderige dag het eerst het vliegtuig uit? Wat is de beste jump-run - tegen de wind in, crosswind of diagonaal? Hoeveel seconden moet er tussen de groepen zitten? Vragen waar vroeger simpele antwoorden voor waren, maar de laatste jaren zijn er wat veranderingen geweest waardoor deze antwoorden wat minder makkelijk zijn. De belangrijkste oorzaken daarvan zijn:
· Grotere vliegtuigen op DZ's, met name tijdens Boogies, en meerdere vliegtuigen tegelijk in de lucht.
· Met nieuwe disciplines als freestyle, skysurf en freefly zijn er groepen met sterk verschillende
valsnelheden, waardoor de vroegere standaard valsnelheidsberekeningen niet meer kloppen.

Probleempje: freeflyer ontmoet 8-way team
Om het probleem te verduidelijken even een voorbeeldje: Een freeflyer verlaat de kist als eerste, een beetje korte spot voor hem, want er moeten nog meer groepen uit. Hij valt ongeveer 40 seconden voordat hij opent op 3000 ft. Onder zijn koepel ontdekt hij dat hij downwind van de DZ zit en keert meteen naar de DZ toe, wat toevallig ook de line of flight is (de vliegrichting van de kist). Het 8-way team is 10 seconden na de freeflyer ge-exit en draait 60 seconden lang punten om dan uit elkaar te gaan en op 2000 ft aan hun koepel te hangen. Ervan uitgaande dat het vliegtuig een luchtsnelheid heeft van 145 km/u en de bovenwind 50 km/u is, blijft er een grondsnelheid over van 95 km/u oftewel een gat van 900 ft in de 10 seconden verschil tussen de beide exits. Omdat de freeflyer sneller valt staat hij ook minder lang bloot aan de bovenwind dan het 8-way team. Op het moment dat het 8-way team gaat openen bevinden ze zich boven de freeflyer, die meteen naar de DZ is gevlogen en die dan 35 seconden onder zijn koepel hangt, ervan uitgaande dat de freeflyer minder dan 1000 ft hoogte heeft verloren tijdens zijn vlucht onder de parachute.

Wie zijn schuld is dit?
In dit soort gevallen kun je er op rekenen dat geen van beide partijen zal erkennen dat hij fout zat. Beiden zijn ze overtuigd van hun juiste gedrag, simpelweg omdat ze niet de onderliggende principes kennen. Helaas is het dan slechts een kwestie van tijd voor er ernstige ongelukken zullen gebeuren tussen springers in vrije val en mensen onder hun parachute. Gelukkig is de lucht voor het grootste deel leeg waardoor het niet elke keer fout zal gaan.

Valsnelheden
Hoewel de verschillen misschien niet zo groot lijken te zijn, zijn de valsnelheden toch een belangrijk stukje van de exitpuzzel.
CFS-ers verlaten de kist meestal rond 8000 ft ver bovenwinds van de DZ terwijl de kist verder klimt naar grotere hoogten. Met een daalsnelheid tussen de 1000 en 1500 ft per minuut zijn ze meestal op de grond als de hoge load exit.
Tandems vallen ongeveer 190 km/u en openen tussen de 4000 en 5000 ft. Zij hebben meestal de beste kans om de DZ nog te halen in het geval van een verre spot. Dit is prettig aangezien ze meestal als laatste exitten als ze mee gaan naar 12000 ft. Als ze op 9000 ft exitten zijn ze meestal dicht bij de grond als de hoge load exit.
AFF groepen hebben meestal vrij veel tijd nodig in de deur en hebben een valsnelheid van 190 km/u. Meestal openen ze tussen de 5000 en 3000 ft.
Een beginnend solospringer valt ook met 190 km/u, maar zal meer of minder door de lucht heen "dweilen" terwijl hij nieuwe manoeuvres oefent. Meestal opent hij rond 3000 ft.
FS-groepen vallen ook met snelheden van 190 km/u en separeren meestal op 4000 ft. Bij het openen kan er een spreiding van 800 tot 1000 ft zitten als ze een goede tracking hebben. Ze openen tussen de 2500 en 2000 ft.
Een solo-sitflyer heeft een valsnelheid tussen de 210 en 240 km/u. Een minder ervaren sitflyer zal in enige mate door de lucht heen dweilen. Voor een solo-freestyler gelden dezelfde valsnelheden, maar deze beweegt minder door de lucht.
Een solo-freeflyer kan met snelheden boven de 290 km/u vallen, maar freeflyers die de headdown nog niet goed beheersen kunnen onbewust grote verplaatsingen afleggen (tracking in plaats van headdown) en kunnen moeilijk omlaag kijken. Ze openen meestal rond 3000 ft.
Freeflygroepen vallen ook met snelheden van 290 km/u of hoger en kunnen ook redelijk wat horizontale verplaatsing hebben. Deze groepen separeren meestal hoog en kunnen in tracking nog een behoorlijke afstand afleggen voor ze openen tussen de 3000 en 2000 ft.

Opheldering van zaken
Een van de grootste misverstanden van de laatste jaren is dat freeflyers het eerst moeten exitten omdat ze het snelst vallen. Dit leidt echter tot het probleem tussen de freeflyer en het 8-way team, zoals dat eerder is geschetst. Dit probleem treedt met name op op een winderige dag. Wordt deze volgorde toch gehanteerd, dan zullen de FS-teams langer moeten wachten voor zij exitten en de freeflyers moeten onder de koepel crosswind vliegen en wachten tot de FS-ers openen.
Als de freeflyers na de FS-ers exitten zal de afstand tussen de groepen juist groter en dus veiliger worden omdat de freeflyers minder worden blootgesteld aan drift.
Drift is het effect dat de bovenwinden hebben op een springer en is afhankelijk van de tijd die je eraan wordt bloot gesteld. Vroeger was dit bij iedereen evenveel, maar door de verschillende valsnelheden van nu staat de een er veel langer aan bloot dan de ander.

Grondsnelheid versus Luchtsnelheid
Een belangrijke factor bij het plannen van de tijden tussen de groepen is de grondsnelheid van het vliegtuig. Met harde bovenwind zal de snelheid ten opzichte van de grond minder zijn, ook al is de vlieg- of luchtsnelheid hetzelfde, en zullen de springers dus meer boven elkaar openen dan met windstil weer als zij dezelfde tijd tussen de exits handhaven.
In meer praktische zin: als de jumprun 1500m is en er moeten 6 groepen gelijkmatig over deze afstand verspreid worden, dan zullen bij harde bovenwind de exitintervallen groter moeten zijn dan bij geringe bovenwind, immers de grondsnelheid is in het eerste geval veel lager dan in het tweede.

Rustig wachten
De windsterkte van de bovenwinden is dus een belangrijke factor bij het bepalen van de exittijden en deze is niet constant, hij kan ook gedurende de dag veranderen, net zoals het exitpunt dat ook kan doen. Deze exittijden zijn ook weer afhankelijk van het vliegtuig waaruit je springt. Een Superlet vliegt sneller dan een kleine Cessna en dit betekent dat je uit een Superlet sneller achter elkaar kunt exitten dan uit een Cessna. In het eerste geval kan 5 seconden meer dan genoeg zijn met weinig bovenwind, in het tweede geval kan 25 seconden noodzakelijk zijn als er een stevige bovenwind staat. De exittijd kan ook korter worden gemaakt als er crosswind wordt ingevlogen, met name met grotere vliegtuigen wordt dit gedaan omdat er dan meerdere groepen zijn.

Wind Drift & Exit Order Graphic by Tim Wagner

Pleeg overleg en toon begrip
Op veel centra regelt de exitvolgorde zichzelf, maar met name tijdens boogies of met grote kisten is een loadorganizer of jumpmaster erg handig en niet alleen omdat sinds de introductie van GPS er veel mensen zijn die niet meer kunnen spotten. Een piloot zal niet ieder zijn plannen kennen en zal voor een groot deel vertrouwen op de mededelingen van de organizer of jumpmaster. Vertel deze dan ook wat je van plan bent en wijk daar niet van af. Ga niet onaangekondigd op 5000 ft aan een nieuwe chute hangen.
Zeker bij grote vliegtuigen zijn er meerdere groepen, als de eerste groep de optimale spot uitzoekt hangen de laatste springers geheid buiten. Veelal zijn dit de minder ervaren springers voor wie een gevaarlijkere buitenlanding zo wie zo minder prettig is.
Men kan ook besluiten voor twee runs. Als de piloot echter 180 graden keert na de eerste run en er mogelijk dus downwind wordt ingevlogen moeten de exittijden veel korter zijn, bovendien is er de mogelijkheid dat bij een snelle tweede run de eerste run nog in de openingszone van de tweede run hangt. Downwind invliegen is dus niet aan te raden. Als springers weten dat ze geen tweede run krijgen zie je vaak dat ze zich niet meer aan de geplande openingshoogtes houden en hoger gaan openen om toch de DZ nog te halen. Dit kan weer de veiligheid in gevaar brengen. Kortom, overleg met elkaar en houd je aan de planning.

Jumpruns
Tegen de wind in invliegen is het meest populair, zowel makkelijk voor piloot als spotter en met veel wind ideaal. Bij minder wind is crosswind handiger om ook de laatste springers nog een kans te geven de DZ te halen. Deze manier van vliegen is wel weer lastiger voor de vlieger. Als de bovenwinden niet alleen van verschillende sterktes zijn, maar ook de richtingen verschillen is diagonaal invliegen een uitkomst. Dit is wel weer het meest moeilijk voor piloot en spotter, alhoewel GPS weer doet wonderen.

De belangrijkste punten:
Een DZ moet een beleid hebben met betrekking tot exitvolgordes en jumpruns, dit om de veiligheid
te waarborgen met het oog op de nieuwe ontwikkelingen in de sport.
Pleeg overleg, bij voorkeur voor het instappen, dat is wel zo handig.
Als de bovenwind sterk is en dus de grondsnelheid van het vliegtuig beïnvloedt, moeten de exitintervallen groter worden.
De grootste groep exit als eerste.
Freeflyers en andere snelvallende groepen hebben minder last van drift dan buikschuivers.

vragen: thinairskydiving@hotmail.com