“Hebben jullie een studentenkaart?” vroeg een opgepompt, kortharig, klein uitsmijtertje. Even keken we elkaar verdwaasd aan en richtten ons weer tot de spierbundel. “Nee, jij wel?”. Zijn wenkbrauwen zakte naar beneden, dacht aan zijn moeder en vermande zich. “Sorry heren, zonder studentenkaart geen toegang. Bovendien hebben jullie ook sportschoenen aan.” Nogmaals keken we vragen elkaar aan. "Geen petjes, geen sportschoenen, wat moet ik dan aandoen man? Een driedelig pak om een of twee biertjes te nuttigen? Het is toch geen carnaval?". "Heren," sprak de inmiddels wat chagrijnige uitsmijter, "ik zeg het niet nogmaals. Jullie komen niet binnen, sorry."
We stonden voor De Beurs en door de dikbeslagen ramen zag ik een oerwoud van kraagjes, streepjes, rugnummers, werpheupen, lange haren en kleurtjes. “Wacht even,” dacht ik bij mezelf, “waarom willen we hier überhaupt naar binnen? Ik bedoel, wat moet je daar als student? Je loopt naar binnen in je baggy-broek, All-Stars en Diesel t-shirt en knalt vrijwel direct tegen een corpsknaapje met een vetplant in z’n nek aan die al brallend zijn voorraad pils (lees: inhoud van zijn maag) over je kleren deponeert. Loop je richting het toilet om de druipende brokjes van inmiddels vergalde shirt af te halen, moet je eerst het woud van de uitgeholde ufjes met verlopen make-up doorstaan die je aankijken alsof je een wandelende erectie bent. Ben je uiteindelijk bij de bar aangekomen en na een paar minuten dringen en duwen totdat je kan bestellen, vraag je je af wat je hier ook alweer doet. “Mensen, we gaan wel naar hiernaast,” zegt mijn huisgenoot, “dit is toch niets”. Maar helaas, ook deze hut was vol. Althans, dat zei de portier terwijl er drommen dronken studentjes de zaak uitstroomden. Ik voelde me een buitenlander in mijn eigen stad.
Waar gaat een mens dat heen, om 04:30u, zakken inmiddels bijna leeg, genoeg testosteron om de hele mannelijke wereldbevolking te voorzien van een enorm libido en vooral veel zin in een biertje? Het voelde alsof ik een acteur was in een film. Een slechte film. Iets met tijgervelletjes en permanentjes. Een stemmetje in mijn hoofd zei: “Er is verder toch niets meer open of je moet jezelf morgen weer aan elkaar willen lijmen, dan kunnen we nog naar de shoarmatent”. “Kom mensen, misschien is er nog een andere kroeg open”. Mijn benen begonnen te lopen. Tegen beter weten in.
Een paar minuten later stonden we verdwaasd voor de gevel van de kroeg. Portierloos, muziekklanken en weinig kroegverlatende studentjes. Perfect om het einde van de nacht in te luiden. Totdat er een dik, veel te lang, niet afgestoft vies-geel ribgeel gordijn naar buiten waaide. Elke keer als het gordijn naar buiten waaide ving ik een vleug muziek op. Slechte muziek welteverstaan. Ineens werd de film die zich net in mijn hoofd afspeelde duidelijk; ik was hier al eens eerder geweest. Een overdosis permanentjes, tijgerprintjes, handtasjes en klapperende kunstgebitten. Met grote ogen dronk ik mijn lauwe biertje op in dat muffe, vieze, café met een gokkast, bejaarden en ritueel ontslagen prostituees uit de Hardebollenstraat. “Jongens, misschien moeten we ergens anders gaan kijken…” Geen reactie. “Uhm, mensen?”. Het bleef stil. Ik keek om me heen en kwam tot de conclusie dat ik alleen was.
Druppels regen leken op me neer te komen, het leek te onweren en er ontstond een mistige atmosfeer. De kroeg leek getransformeerd te worden in een Transsylvanisch kasteel op een angstaanjagend hoge bergpiek. Ik stond met een bonzend hart voor de poort. Ik moest wel naar binnen. Een weg terug was er niet meer, het spijlenhek was gesloten. Met een bonzend hart en een brok in mijn keel liep ik het gordijn door en werd bedolven onder de muziek, dranklucht en het schreeuwende volk. De zogenaamde ‘stadsies’. Ik keek angstvallig om me heen, verwachtte elk moment besprongen te worden door een hitsige Esmeralda, Anita of Jolanda. Maar niets van dit alles. Toen ik mijn dichtgeknepen ogen langzaam opende zag ik dansende studentes, normale mensen en weinig tot geen handtasjes. Op de plek waar vroeger de tasjes vol sigaretten, tampons, condooms, spiegeltjes en make-up waren gepland stonden nu rijen met drank, zoals het hoort in een kroeg. Even kneep ik mezelf om te kijken of ik niet al té dronken was en begon te hallucineren. Snel stapte ik op de barvrouw af en vroeg waar ik me bevond. “Je bent in De Dijk. En nu opzouten met je lamme harses, want je ziet er niet uit!” Tijd om een plekje te bemachtigen bij mijn zuipgenoten die zich achter de gokkast bevonden naast de bar. Eindelijk kon het einde van de avond beginnen.
Tevreden dronk ik mijn biertje op, zag naast mij een kansloze poging van een student die een lekker wijf probeerde te versieren met zijn vetplant, rookte een sigaret, maar was bovenal verbaasd. Even dacht ik een illusie armer te zijn, maar al snel was ik gerustgesteld: ik de wc lag een grote hoop kots, André Hazes klonk dof door de muren en vanuit mijn ooghoek zag ik iemand vrolijk iemand anders zijn schoenen onder piesen.
Waarschijnlijk was ik gewoon ietwat laat.
|