Wanneer moet er geopereerd worden?
Factoren
van invloed op een geslaagde operatie.
De laatste
jaren is er een grote vooruitgang geweest in de behandeling van patiënten met
mitralisklepregurgitatie. Doppler echocardiografie laat accurate kwantificatie
toe van de geraakt van de kleplekkage en het nagaan van het effect van de
regurgitatie op de afmeting van het hart en zijn functie. Studies hebben er
duidelijk op gewezen dat ernstige persisteerde mitralisklepregurgitatie een
verhoogd risico op cardiale dood en predispositie op de ontwikkeling van
congestief hartfalen en voorkamerfibrillatie. Vrijwel analyse is hebben
aangetoond dat vroege chirurgische correctie van ernstige
mitralisklepregurgitatie betere kortetermijns- en langetermijnsoutcome voor
patiënten geeft. Verder zijn er duidelijke voordelen bij de
mitralisklepreparatie ten aanzien van klepvervanging inclusief een grotere
regressie van de afmetingen van het linker hart, normalisatie van linker
ventriculaire functie en betere langetermijnsoverleving.
De fundamentele evolutie chirurgische behandeling van mitralisklepregurgitatie
de afgelopen 20 jaar is grotendeels toe te wijzen aan drie factoren. Ten eerste
is er een significante verbetering in de operatietechnieken geweest die heeft
geleid tot voorspelbare en duurzame resultaten na klepreparatie. In de huidige
praktijk ondergaan meer dan 90 tot 95% van de patiënten met
mitralisklepregurgitatie te wijten aan degeneratieve ziekte een valvuloplastie
in plaats van een prosthetische vervanging. Met gesimplificeerde methoden van
klepbladreparatie en annuloplastie is het risico op heroperatie na correctie van
een posterieure klepbladprolaps ongeveer 0,5% jaar en ligt ook het aantal
reïnterventies na reparatie van een anterieure of bi-klepbladprolaps vrij laag.
De tweede grote verschuiving in mitralisklepchirurgie is de verandering in
pathologie en pad of fysiologie van patiënten die komen voor operaties. Bijna 80
procenten patiënten die en mitralisklepoperatie ondergaan hebben puur
regurgitatie, dus geen klepstenose of samengaande regurgitatie en stenose. De
meeste patiënten die komen van mitralisklepchirurgie hebben en degeneratieve
klep pathologie en er is een afnemende frequentie van postinflammatoire ziekte
in de westerse wereld.
Dit belangrijke verbetering in de chirurgische behandeling van
mitralisklepziekte is een beter begrip van het natuurlijke verloop van
mitralisklepregurgitatie, het geen mogelijk is gemaakt door gedetailleerde
case-studies en verbeterde technieken van de tweedimensionale-en Doppler
echocardiografie. Accurate echocardiografische vastlegging van zowel anatomische
oorzaak als ernst van mitralisklepregurgitatie laat stratificatie van patiënten
en selectie van een optimale behandelingstrategie toe, gebaseerd op goed
gedefinieerde outcomes in zorgvuldig uitgevoerde longitudinale studies.
De
anamnese van mitralisklepregurgitatie te wijten aan fladderende klepbladen.
Vroeger werd mitralisklepregurgitatie door de meeste clinici gezien als een
relatief benigne aandoening. Chirurgie werd enkel overwogen voor patiënten met
ernstige symptomen of falende medische behandeling. Hoewel sommige studies erop
wezen dat patiënten met chronische ernstige mitralisklepregurgitatie een hoge
probabiliteit op het ontwikkelen van symptomatische linker ventriculaire
dysfunctie binnen 6 tot 10 jaar, adviseerden de meeste cardiologen en veel
chirurgen uitstel van chirurgische correctie bij normaal actieve patiënten met
een normale ventriculaire systolische functie. De tegenstaande houding om te
gaan opereren was gerelateerd aan de hoge waarschijnlijkheid op prosthetische
klepvervanging en aan de optie dat a symptomatische patiënten met ernstige
mitralisklepregurgitatie Een stabiele gecompenseerde groep vormden met een
lagere incidentie van plotse dood. Verder includeerden de vroegere studies
patiënten met variabele gradaties van mitralisklepregurgitatie en ook hen met
reumatische klep ziekte.
In 1996 werd een late outcome gemeld van 229 patiënten met fladderende
mitralisklepbladen, een echocardiografisch bevinding die vrijwel volledig
geassocieerd kan worden met ernstige kleplekkage. In deze studie was de diagnose
van fladderende klepbladen gesteld tussen 1980 en 1989 en tijdens de follow-up,
die 10 jaar in beslag nam, stierven 45 patiënten (20%) onder medische
behandeling; 31 van die 45 doden (69%) waren te wijten aan cardiale oorzaken.
Het aantal overlijdens als gevolg van cardiale oorzaak was 21% na vijf jaar en
34% naar 10 jaar. Daarbij werd congestief hartfalen opgemerkt bij meer dan 60%
van de patiënten 10 jaar na de diagnose.
Het is belangrijk om op te merken dat in deze studie geen chirurgie werd
voorbehouden. De standaard was dat correctie van de mitralisklepregurgitatie was
gebeurde nadat medische behandeling had gefaald. De aanwezigheid van symptomen
was een belangrijke predictieve waarde voor dood en overleving gelijkaardig
slecht bij zowel NYHA klassen III en IV patiënten, terwijl late outcome niet
significant verschilde voor patiënten in de functionele klassen I en II.
Patiënten die initieel symptomatisch waren met mitralisklepregurgitatie
verbeterden vaak met medische behandeling, maar de algehele outcome was slecht
met een jaarlijkse mortaliteit van 34% en slechter dan de patiënten in klassen I
of II. Zelfs patiënten met significante mitralisklepregurgitatie met minimale
symptomen (NYHA klasse I of II) hadden een jaarlijkse mortaliteitratio van 4,1%.
De graad van linker ventriculaire dysfunctie had een onafhankelijke invloed op
de late overleving van patiënten met mitralisklepregurgitatie; de 10-jaars
overleving was 61% bij patiënten met een ejectiefractie hoger dan 60% en 40% bij
patiënten met een ejectiefractie lager dan 60%. Verminderde ejectiefractie was
ook een predictor voor de late ontwikkeling van congestief hartfalen.
Blijkbaar
hebben symptomatische patiënten met mitralisklepregurgitatie te wijten aan
fladderende klepbladen een slechte outcome, vooral zij met gestoorde
ventriculaire functie. De prognose en behandeling van haar symptomatische
patiënten met significante mitralisklepregurgitatie raakte in opspraak. Mensen
geleerde dat asymptomatische patiënten met chronische niet-inschemische ernstige
mitralisklepregurgitatie en de normale linker ventriculaire functie medisch
frequent opgevolgd dienen te worden en dat chirurgische behandeling aangeraden
kan worden wanneer patiënten linker ventriculaire dysfunctie,
voorkamerfibrillatie of pulmonaire hypertensie ontwikkelen.
Recente data suggereren echter dat zelfs patiënten met ernstige
mitralisklepregurgitatie die compleet a symptomatisch zijn een hoog risico lopen
op cardiale complicaties. Er is een studie geweest met 456 patiënten (gemiddeld
63 jaar, 63% mannelijk, gemiddelde linker ventriculaire ejectiefractie van 70%)
met asymptomatische mitralisklepregurgitatie. Bij al deze patiënten was de graad
van kleplekkage gekwantificeerd met Doppler echocardiografie; het gemiddelde
regurgitatie volume was 66 ± 40 mL/slag en het gemiddelde effectieve
regurgiterende openings oppervlak (ERO) was 40 ± 27 mm². Onder deze a
symptomatische patiënten met ernstige mitralisklepregurgitatie was het geschatte
vijf-jaars risico op overlijden 22% en het risico op een ander cardiaal event;
dood door cardiale oorzaken, hartfalen of nieuwe voorkamerfibrillatie 33%.
Onafhankelijke overlevingsdeterminanten waren verhoogde leeftijd, de
aanwezigheid van diabetes en de ernst van mitralisklepregurgitatie volgens de
gemeten ERO. De predictieve waarde van de ERO bleek zeer groot. Patiënten met
een ERO van minstens 40 mm² hadden een 5-jaars overleving lager dan verwacht.
Vooral een later outcome van patiënten bleek sterk beïnvloed door de
kwantitatieve ernst van mitralisklepregurgitatie gemeten door ERO.
Patiënten met een regurgitatie volume van minstens 60 mL/slag of een ERO van
minstens 40 mm² hebben en slechte outcome met alleen medische behandeling en bij
hen dient chirurgische interventie ernstig overwogen te worden verder blijkt uit
de studie het belang van een strikte follow-up van patiënten met middelmatige
mitralisklepregurgitatie; een ERO van 20-39 mm². Hoewel deze patiënten een laag
overlijdensrisico hebben en een laag risico op cardiale events tijdens de eerste
12 tot 18 maanden na de diagnose, is de mate van overlijden en het optreden van
andere complicaties op langere termijn significant verhoogd. Het is onduidelijk
of deze verandering in prognose te wijten is aan progressie van de
mitralisklepregurgitatie, aan het accumulerend effect van de middelmatige
lekkage, of aan beide.
Het
effect van chirurgische correctie op de prognose van ernstige
mitralisklepregurgitatie.
Uit het voorgaande wordt duidelijk dat hemodynamisch ernstige
mitralisklepregurgitatie benigne oorzaak hoeft hebben. Een strategie voor een
chirurgische behandeling en uitgestelde chirurgische interventie voor
symptomatische patiënten gaat gepaard met verhoogde morbiditeit en mortaliteit.
Uit onderzoek blijkt dat de vroege doorverwijzing voor correctie van ernstige
mitralisklepregurgitatie de uitkomst voor deze patiënten verbetert.
In een verdere analyse van 221 patiënten met fladderende mitralisklepbladen
werden patiënten gestratificeerd volgens moment van operatie. 63 patiënten die
mitralisklepoperatie ondergingen binnen een maand na diagnose werden
gecategoriseerd als vroeg chirurgie ondergaan. Onder de overige 158 patiënten,
de conservatief behandelde groep, hadden er 80 laattijdig chirurgie. Omdat dit
een observationele niet-gerandomiseerde studie was, vers de patiënten in de twee
groepen op basis van persoonlijke karakteristieken. Patiënten die vroeg
chirurgie ondergingen waren jonger en hadden meer waarschijnlijk symptomen en
voorkamerfibrillatie, maar er was geen verschil in ejectiefractie tussen de
groepen. De patiënten uit deze groep bleken wel een betere overleving te hebben.
De bijdragen het effect van vroeger chirurgie was geobserveerd in
asymptomatische en minimaal symptomatische patiënten, alsmede bij hen met meer
ernstiger hartfalen.
Een duidelijke zwakte van deze observationele studie was natuurlijk het
potentieel bias in de selectie. De betere uitkomst voor patiënten die vroeg
chirurgie ondergingen zal bijvoorbeeld toegeschreven kunnen worden aan het
betere risicoprofiel. Een multivariabele analyse toonde echter dat vroeger
chirurgie een onafhankelijke predictor van verbeterde overleving was samen met
een betere vrijheid van congestief hartfalen en hernieuwd voorkamerfibrilleren.
Een analyse van de oorzaken van de dood wijst ook sterk op het feit dat het
bijdragend effect van mitralisklepregurgitatie correctie te danken is aan betere
postchirurgische cardiovasculaire fysiologie en niet aan simpele
patiëntenselectie. In de studie van patiënten met fladderende mitralisklepbladen
werd een hoog percentage overlijden is toegeschreven aan cardiovasculaire
oorzaken. Er waren echter slechts zes cardiovasculaire overlijdens tijdens de
follow-up van de patiënten die vroege chirurgie ondergingen vergeleken met 35 in
de conservatief behandelde groep. Het cardiaal overlijdensrisico voor de
patiënten met vroeger correctie was na vijf jaar 8 ± 4% en dat van de
conservatief behandelde groep 16 ± 3% (na 10 jaar zelfs 29 ± 5%).
Sommige clinici weigeren deze bevindingen te accepteren, met name deze met
betrekking op de behandeling van mitralisklepregurgitatie bij volledig
asymptomatische patiënten. Uit een observationele studie van 132 patiënten kan
worden geconcludeerd dat mitralisklepchirurgie uitgesteld kan worden bij a
symptomatische patiënten met ernstige degeneratieve mitralisklepregurgitatie
totdat symptomen optreden of wanneer er echografisch bewijs is van systolische
dysfunctie, progressieve ventriculaire vergroting of verhoogde druk in de
Arteria pulmonalis. Er wordt echter wel op gewezen dat zorgvuldige follow-up
noodzakelijk is en de grotere studie van 456 asymptomatische patiënten met
variabele gradaties van mitralisklepregurgitatie ondergingen er 232 cardiale
chirurgie tijdens een gemiddelde follow-up van vijf jaar en chirurgische
correctie van mitralisklepregurgitatie was onafhankelijk geassocieerd met
verbeterde overleving.
Het grote risico in het conservatief behandelen van a symptomatische patiënten
("watchful waiting") is dat sommigen verloren raken tijdens de follow-up en niet
terugkeren totdat symptomen zich ontwikkeld hebben. Helaas is tegen die tijd het
operatierisico verhoogd en is er een overmatige langetermijn post-operatieve
mortaliteit en morbiditeit bij patiënten met ernstige mitralisklepregurgitatie
en NYHA klassen III en IV symptomen. Deze data zouden moeten leiden tot de
overweging van chirurgische correctie van ernstige mitralisklepregurgitatie
wanneer er geen of minimale symptomen aanwezig zijn bij patiënten met een lage
operatierisico.
Eerder stelde sommige clinici chirurgische doorverwijzing uit omdat nagenoeg
normale linker ventriculaire ejectiefracties vaak behouden konden worden bij
patiënten met ernstige chronische mitralisklepregurgitatie. Systolische indices
overschatten vaak de ventriculaire functie bij patiënten met mitraliskleplekkage
en patiënten met mitralisklepregurgitatie en mild gereduceerde linker
ventriculaire ejectiefractie lopen risico op cardiale dood en congestief
hartfalen. Multivariabele analyse toonde aan dat echocardiografisch bepaalde
linker ventriculaire ejectiefractie een krachtige en onafhankelijke predictor is
van de overleving op lange termijn. Bij patiënten die en correctie voor
mitralisklepregurgitatie ondergingen was de 10 jaars overleving 32% voor
patiënten met een ejectiefractie<50%, 53% bij een ejectiefractie tussen 50% en
60% en 72% bij een ejectiefractie>60%. De overleving van de patiënten met een ejectiefractie>60% was 100% van het verwachte na 10 jaar en was beter bij
patiënten in klasse I of II dan bij en in klasse III of IV (82% resp. 59%).
Chirurgische methodes
De beschikbaarheid van een reproduceerbare klepreparatie als alternatief voor
prosthetische vervanging was van grote invloed op de indicatie voor chirurgische
interventie. Met succesvolle klepreparatie kunnen patiënten die een sinusritme
blijven hun volledige activiteiten hervatten zonder nood aan chronische
anticoagulatie. Naast verminderde morbiditeit leek klep reparatie de overleving
van de patiënt te verbeteren ten opzichte van de prosthetische vervanging. Er
werden bijvoorbeeld 409 patiënten geëvalueerd die correctie van een organische
mitralisklepregurgitatie ondergingen in de tachtiger jaren en daaruit bleek dat
de 10-jaars overleving 68 ± 6% was tegen 52 ± 4% voor patiënten die klep
vervanging ondergingen en de operatieve mortaliteit bleek significant lager bij
klepreparatie dan bij vervanging. Verder verminderde de ejectiefractie
significant na operatie in beide groepen maar was nog altijd hoger na
klepreparatie.
Uit een recente review op vroege veranderingen in de ejectiefractie na de
mitralisklepreparatie of-vervanging voor degeneratieve klepbladprolaps, bleek
dat een hogere post-operatieve ejectiefractie onafhankelijk geassocieerd was met
de volgende pre-operatieve variabelen: hogere ejectiefractie, afwezigheid van
voorkamerfibrillatie, betere NYHA functionele klasse, kleinere linker
ventriculaire eindsystolische en einddiastolische afmetingen en kleinere linker
atrium
De invloed van operatie strategie op de lange termijn normalisatie van linker
ventriculaire functie is onbekend. Recentelijk is bepaald dat factoren die
onafhankelijk geassocieerd zijn met een hogere follow-up ejectiefractie na
chirurgische correctie van mitralisklepregurgitatie mitralisklepreparatie, het
vrij zijn van pre-operatieve myocardinfarcten, het geopereerd zijn na 1990, een
grote pre-operatieve ejectiefractie en kleine linker ventriculaire afmetingen
zijn een patiënten hebben een grotere waarschijnlijkheid op een follow-up
ejectiefractie>60 wanneer deze pre-operatief>65 was of een linker ventriculaire
eindsystolische afmeting< 36 mm. Deze factoren voorspellen een hogere
ejectiefractie na reparatie maar niet na vervanging.
Er zijn waarschijnlijk verschillende mechanismen waardoor de overleving is
verbeterd met mitralisklepreparatie vergeleken met vervanging. Operatieve
mortaliteit is lager bij reparatie door de eliminatie van toestelgerelateerde
complicaties zoals ventrikelruptuur, trombusformatie en mechanische malfunctie.
Bij klepreparatie wordt het chordale apparaat bewaard en studies bij patiënten
die klepvervanging ondergingen hebben aangetoond dat het bewaren van de
mitralisklepaanhangselen zorgt voor het behoud van de ventriculaire geometrie en
systolische functie. Daarnaast heeft klepreparatie een veel lagere ratio van
late complicaties vergeleken met prosthetische vervanging. Het
overlevingsvoordeel van reparatie over vervanging reikt zich uit tot patiënten
die heroperatie voor laattijdige falen van een initiële reparatie ondergaan.
Klepreparatie verbetert de post operatieve outcome significant bij patiënten met
mitralisklepregurgitatie en zou de manier van chirurgische correctie van
voorkeur moeten zijn. De lage operatiemortaliteit is een stimulus voor vroege
chirurgie voordat ventriculaire dysfunctie optreedt.
Conclusies
Observatie van de patiënt met ernstige mitralisklepregurgitatie anticiperend op
de ontwikkeling van ernstige symptomen, voorkamerfibrillatie of verminderde
linker ventriculaire functie alleen al, nodigt een hoog incidentie van
post-operatieve complicaties en een slechte langetermijnsoverleving uit.
Daarentegen worden de beste chirurgische resultaten bekomen bij patiënten met
weinig tot geen symptomen en geen tekenen van linker ventriculaire dysfunctie.
Daarom wordt geadviseerd vroeger te opereren bij patiënten met ernstige
mitralisklepregurgitatie, wiens kleppen te repareren zijn, liefst voor de
ontwikkeling van symptomen van linker ventriculaire dysfunctie.