Beschouwing
De diagnose van mitralisklepprolaps is niet te stellen met enkel klinisch onderzoek. Het is de regurgitatie die te horen is bij cardiale auscultatie. Dit is echter al een eerste complicatie van mitralisklepprolaps. Het is belangrijk om de klep te repareren voordat er zich verdere complicaties voordoen en de gezondheidstoestand van de patiënt achteruit gaat. Vooral de daling van de linker ventriculaire functie moet voorkomen worden, ofschoon er nog kans is op reverse remodelling.
De vroegst mogelijke diagnose kan gesteld worden met prenatale diagnostiek. De veiligste methode voor het ongeboren kind is de prenatale echografie. Hierbij kan slechts op 20 weken echo de diagnose gesteld worden. Dit heeft op dat moment geen therapeutische implicaties. Daarnaast is, gezien de leeftijdsafhankelijke penetrantie, de kans dat deze afwijking gevonden wordt toch al heel klein.
Er bestaat ook de mogelijkheid tot invasief prenataal onderzoek, dat meer informatie kan geven. Hierbij is er echter een risico op miskraam van ongeveer 1 op 100. Het risico op mortaliteit moet groter zijn dan deze 1%. Aangezien mitralisklepprolaps een prevalentie heeft van ongeveer 5%, met een kans op ernstige complicaties van 3% van de patiënten, lijkt dit ons onacceptabel. Genetisch onderzoek op latere leeftijd kan wel door een simpele bloedafname. Hierop kan dan FISH en PCR onderzoek worden uitgevoerd. Voorlopig kan dit alleen naar mutaties in het filamine A gen op het X-chromosoom. Een X-gebonden overerving kan al worden uitgesloten als een vader een aangedane zoon heeft, tenzij het een fenokopie betreft. Het is belangrijk dat er verdere inspanningen worden gedaan om de andere genmutaties te vinden. Gezien de snelheid van de ontwikkeling van de kennis rond ons DNA, is het zeker te verdedigen dat in de toekomst goedkopere genetische diagnostiek beschikbaar zal zijn.
Echografie is de gouden standaard voor het stellen van de diagnose mitralisklepprolaps en kan op iedere leeftijd uitgevoerd worden. Het is wel de vraag bij wie echografie geïndiceerd is. Routinematig wordt een echografie niet uitgevoerd bij asymptomatische patiënten. Indien er klinisch een geruis hoorbaar is, is echografie zeker een nuttig onderzoek om te bepalen waardoor dit wordt veroorzaakt. Als een oudere patiënt komt met vastgestelde mitralisklepprolaps, hebben zijn kinderen een groter risico om aangedaan te zijn, omdat we ervan uitgaan dat er een genetische predispositie aanwezig is. De kinderen zouden dan vanaf een zekere leeftijd onderzocht kunnen worden om de prolaps vast te stellen, zodat de klep in een vroeg stadium gerepareerd kan worden en het kind geen complexere operatie hoeft te ondergaan. Er stelt zich echter een probleem als bij de eerste echografie geen mitralisklepprolaps wordt gevonden. Een jaarlijkse screening van alle kinderen van aangedane patiënten totdat er wel een eventuele prolaps wordt gevonden, is praktisch niet haalbaar, gezien de hoge kosten en de werkdruk voor de cardioloog. Echografie is dus minder geschikt als preventief onderzoek.
Voor een cardiochirurg is het nuttig de etiologie van de mitralisklep te kennen. Differentiatie tussen de verschillende degeneratieve vormen van mitralisklepprolaps gebeurt tot op heden nog te weinig. Genetische diagnostiek kan helpen bij deze differentiatie als de specifieke gendefecten hiervoor gevonden worden. Met echografie is het verschil pas te zien in een ver gevorderd stadium. In een vroeg stadium lijken de verschillende vormen sterk op elkaar. Totdat er andere diagnostische middelen ter beschikking komen, kan de cardiochirurg pas tijdens de operatie een goed beeld van de etiologie van de mitralisklepprolaps krijgen. Hierdoor is het moeilijker om vooraf de complexiteit van de operatie in te schatten.
De histopathologische diagnose kan pas gesteld worden na het wegnemen van klepweefsel en is om die reden niet geschikt als preventief onderzoek. Bij een klepreparatie wordt vaak klepweefsel weggenomen om de continuïteit van de klep te herstellen. Dit weefsel kan dan onderzocht worden om voor het nageslacht het risico op een ernstige klepaandoening beter te bepalen.
Klepreparatie is beter gebleken dan klepvervanging voor de tienjaarsoverleving van de patiënt. De linker ventriculaire functie blijft beter bewaard door het intact laten van het complete mitralisklepapparaat. Een klepprothese kan ook leiden tot complicaties als trombusformatie en mechanische malfunctie. De patiënt moet daarnaast anticoagulerende medicatie gebruiken na het plaatsen van een klepprothese. Zelfs bij heroperatie na initieel mislukt herstel is de tienjaarsoverleving nog beter dan bij een klepvervanging (76% vs 60%, p=0.05)10. De beste resultaten worden echter bekomen voordat ernstige complicaties zoals atriumfibrillatie en een verminderde functie van het linker ventrikel zich ontwikkelen.
De
patiënten met een mitralisklepprolaps in het kader van een syndroom worden
relatief eenvoudig gevonden, omdat voor de betreffende syndromen een goed
uitgewerkte, al dan niet genetische, diagnostiek bestaat. Het zijn vooral de
patiënten met niet syndromale varianten die op moment nog moeilijk vroeg te
diagnosticeren zijn. Wanneer we de relatieve zeldzaamheid van deze syndromen in
ons achterhoofd nemen en we beschouwen de prevalentiecijfers, kunnen we vrij
snel concluderen dat de idiopatische groep de grote meerderheid vormt. Hoewel
verschillende studies met verschillende cijfers komen, met een gemiddelde
prevalentie tussen 3% en 5%, is het duidelijk dat het geen zeldzaamheid betreft.
Studies die de prevalentie hebben onderzocht bij onderling verschillende
populaties, zoals mannen versus vrouwen, op leeftijd, of op basis van
lichaamsgewicht, geven bruikbare informatie over wie ‘at risk’ is en voor wie
een preventief onderzoek nuttig kan zijn.
De tot nu toe vermelde diagnostische middelen in overweging nemende, kunnen we
niet anders concluderen dan dat een genetisch diagnostisch onderzoek de beste
optie is als preventief onderzoek. Om dit mogelijk te maken dienen echter nog
drie dingen te gebeuren:
1. Er moet vastgesteld worden wie onderzocht moet worden. Redelijk voor de hand
ligt het om onderzoek te beperken tot personen die ‘at risk’ zijn. Hiertoe
rekenen we kinderen van aangedane ouders. De novo mutaties zijn zeldzaam, dus de
hele populatie screenen lijkt ons niet aangewezen.
2. De
oorzakelijke genen moeten worden ontdekt. Weliswaar heeft men het filamine A gen
op geslachtschromosoom X inmiddels gevonden, er zijn nog drie loci waar zich een
of meerdere oorzakelijke genen bevinden. De gepubliceerde LOD-scores in
ogenschouw nemend is dit met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk te stellen.
Louter screenen op de mutatie in het filamine A gen is kansloos, gezien het feit
dat er dan nog veel potentiële patiënten gemist zullen worden. Daar komt nog bij
dat men over filamine A nog niet zo veel weet. Nader onderzoek kan misschien
uitwijzen dat deze afwijking prima medicamenteus te behandelen is.
Wanneer echter ook de genen uit de loci op chromosomen 16, 11 en 13 gevonden
zijn, kan doelgericht genetisch preventief onderzoek gebeuren, waarbij
waarschijnlijk een groot deel van de potentiële niet syndromale
mitralisklepprolapspatiënten ‘gedekt’ wordt. Ook hier geldt weer dat, indien
deze genen gevonden zijn en de stoffen waarvoor deze coderen nader onderzocht,
voor deze mutaties mogelijk een medicamenteuze behandeling ingesteld kan worden.
3. Er moet een genetisch diagnostische test beschikbaar komen die geschikt is
voor dit preventieve onderzoek.
Dit laatste punt levert ons een nieuw vraagstuk, namelijk hoever men hierin moet
gaan. Ofschoon het een veelvoorkomende aandoening betreft, die in een
vergevorderd stadium praktisch inoperabel kan worden en aldus kan leiden tot de
dood, kan men niet bepaald stellen dat het om een aandoening gaat die bij alle
patiënten ernstige symptomen gaat veroorzaken, of een mutilerende ingreep
noodzakelijk maakt. We moeten ons daarom afvragen of het zich loont om veel geld
en moeite te steken in de ontwikkeling van een nieuw diagnostisch middel en
vervolgens de uitvoering ervan. De populatie die ‘at risk’ is voor de aandoening
is immers vrij groot en er zullen veel preventieve tests verricht moeten worden
om allen die voorbestemt zijn tot de ontwikkeling van een niet syndromale
mitralisklepprolaps op te sporen. Wanneer we, afgezien van de lage
mortaliteitcijfers, kijken naar de invloed van de aandoening op de
levenskwaliteit, dan valt op te merken dat deze enkel significant verlaagd is,
wanneer er duidelijke klinisch symptomen zijn, dus bij 3% van de 5%.
Wij zijn van mening dat de huidige bestaande genetisch diagnostische middelen
ongeschikt zijn voor preventief onderzoek naar mitralisklepprolaps binnen de
gehele ‘at risk’ populatie. Wel moedigen wij de ontwikkeling van een nieuwe,
liefst snelle en goedkope test aan. De aandoening heeft geen hoge mortaliteit,
maar het zou een grote vooruitgang zijn als men op efficiënte wijze patiënten in
een vroeg stadium kan diagnosticeren, juist omdat dit beter is voor de
overlevingstijd.
Middels verder onderzoek zou men mogelijks kunnen komen tot een richtlijn voor
screening vergelijkbaar met deze voor erfelijke borstkanker of colorectaal
carcinoom.
Besluit
Er bestaat een genetische predispositie voor mitralisklepprolaps. Omdat er nog
maar één van de minstens vier oorzakelijke genen bekend is en er nog geen
afdoende genetisch screeningsonderzoek bestaat, kan men met deze genetische
predispositie nog niet veel aanvatten. Voor deze aandoening met relatief laag
mortaliteitrisico bestaat een gouden standaard voor de diagnosestelling; de
echografie. Er zijn een goede sensitiviteit en specificiteit aan deze modaliteit
verbonden, maar vaak is men op moment van echografie al ‘te laat’. Voor
preventief onderzoek heeft echocardiografie weinig waarde. Het is immers een
momentopname die niet in de toekomst kan kijken. Toch is een vroege diagnose
belangrijk, want deze is van invloed op het chirurgisch resultaat. Een late
diagnose betekent een minder hoge succesratio en een meer complexe operatie. Er
is dus behoefte aan een genetische test, die makkelijk uit te voeren is en niet
te duur is, maar eerst moeten de oorzakelijke genen nog ontdekt worden.