Filmgeschiedenis

De film groeide uit van een kleinschalige nieuwe uitvinding aan het einde van de negentiende eeuw tot een van de belangrijkste vormen van communicatie en amusement, en werd in de 20ste eeuw een van de massamedia. Films hebben invloed op kunst, technologie en politiek.

Het begin van de filmindustrie

Al is een film niet meer dan licht en schaduw op een doek, hij bezit een onweerstaanbare aantrekkingskracht en heeft talrijke kunstenaars uit de 20e eeuw unieke kansen gegeven om nieuwe aspecten van de natuur en het leven te openbaren. De film is de meest verspreide vorm van massa-amusement die de wereld ooit heeft gekend en heeft grote invloed gehad op andere vormen van kunst. Deze special beschrijft de geschiedenis van de film van zijn oorsprong in de 19e eeuw tot heden.

Voorlopers van de fotografie

In 1824 ontdekte De Engelse wetenschapper Peter Mark Roget het beginsel van het 'vasthouden van het gezichtsbeeld', dat heeft geleid tot een kunst die mensen overal ter wereld nu al meer dan een eeuw lang boeit - de film. Roget ontdekte dat onze ogen een beeld nog een fractie van een seconde langer vasthouden nadat het uit het gezicht is verdwenen. In een film gaat er iedere seconde een reeks beelden aan ons voorbij, en omdat we het eerste beeld vasthouden totdat het volgende verschijnt, krijgen we de illusie van beweging.

Een van de meest geliefde spelletjes gebaseerd op het principe van Roget was de zogenaamde zoëtroop of 'het levende wiel' van 1860. Een strook tekeningen, gemonteerd aan de binnenkant van een cilinder, vertoonde bijvoorbeeld de opeenvolgende stadia van een man die een trap opklom. Draaide men de trommel, dan kreeg iemand die door de spleten aan de bovenzijde keek de indruk dat die figuur inderdaad bewoog.

In 1839 hadden Louis Daguerre in Frankrijk en William Fox Talbot in Engeland ieder voor zich de eerste fotografische processen voltooid. Dertig jaar later verscheen op de Amerikaanse markt het celluloid. Dat was het eerste plastic materiaal ter wereld en George Eastman koos het als basis voor de buigzame film, die hij in 1884 gereed had. Eastmans ontdekking was een belangrijke stap voorwaarts naar de toepassing van film, want tot dusver had men glazen platen gebruikt voor fotografische negatieven en afdrukken.

Edison en de uitvinding van de Filmcamera

De volgende stap was de uitvinding van de camera die een reeks beelden kon opnemen op een filmstrook en niet slechts een enkele foto. Toch had de Engelsman Edward Muybridge in 1874 al op ingenieuze wijze een belangrijke vordering gemaakt op de weg naar de cinematografie. Hij legde toen voor het eerst de bewegingen van een galopperend paard vast door middel van een rij van 24 camera's, die achtereenvolgens, met tussen pozen van een fractie van een seconde, het dier fotografeerden. De sluiters werden door het paard zelf bediend, door middel van over de renbaan gespannen draden. Hij bracht hiermee een grondprincipe van de verfilming al in praktijk, nl. het opdelen van beweging in een groot aantal gefotografeerde momentopnamen. Zijn techniek was echter nog erg primitief. Een echte filmcamera was er nog niet.

Een aardig bijverschijnsel van Muybridges experimenten was, dat hij ermee bewees dat een rennend paard soms alle vier de benen tegelijk van de grond heeft en als het ware eventjes zweeft. Voordien werd dat niet geloofd: men nam aan dat het paard zijn gewicht telkens van het ene been op het andere overbracht.

In de 80'er jaren van de negentiende eeuw werkte men in verscheidene landen - b.v. in Engeland William Friese-Greene en in Frankrijk E.J. Marey - aan de bouw van een camera die een serie beelden op een filmstrook kon vastleggen, maar Thomas Edison (1847-1931) en zijn jonge Schotse assistent William Dickson kwamen met de meest praktische oplossing voor de dag in hun laboratoria te West Orange, New Jersey. Het was hun er niet om te doen de bioscoopfilm uit te vinden, maar ze hoopten aanvankelijk de populariteit te vergroten van de fonograaf (door Edison in 1876 uitgevonden) door er bewegende beelden mee te synchroniseren. Het gunstige resultaat was de cinetografische camera , gepatenteerd in 1889. In de rand van Eastmans film maakten ze gaatjes en ze vervaardigden een draaiende cilinder met uitstekende tanden die in de gaatjes pasten en de film vlot en regelmatig door de camera heen haalden. De beelden werden vertoond op een cinetoscoop, een kijker waar, evenals door de zoëtroop, maar één persoon tegelijk doorheen kon kijken. Desondanks werden Edisons vertoningen van één-minuut-films in het amusementsmilieu geweldig populair. In een vlaag van zuinigheid, waar hij later flink spijt van had, besloot Edison echter de laatste 150 dollar niet te betalen die hem internationaal patent zou hebben gegeven op zijn uitvinding. Hij beschouwde het mechaniek van levende beelden als niet veel meer dan een kortstondig tijdverdrijf.

Voorlopers van de fotografie | Edison en de uitvinding van de filmcamera