Hoorn

hoorn
Vanaf de oudste tijden hebben volkeren over de hele wereld door de natuur verschafte materialen (o.a. horens van dieren) benut als blaasinstrumenten. De Romeinse signaalhoorn groeide in de middeleeuwen uit tot een rondgebogen jachthoorn. Men boog de buis rond, opdat men het instrument over de schouder kon dragen wanneer men te paard zat. De jachthoorn was een metalen natuurhoorn (dwz. zonder ventielen); de klankbeker werd naar boven gericht om een groot klankvolume te krijgen. De boring was berekend op een schetterende toon. Vooral in Frankrijk ontwikkelde dit instrument zich. Een zeer grote jachthoorn, die (over het grote hoofddeksel heen) op de schouder gebracht kon worden, heette parforce-hoorn. De beperking van de voort te brengen tonen leidde tot het ontstaan van speciale hoornmelodieën en intervallen. Uit de jachthoorn ontwikkelde zich het instrument met kunstzinnige waarde. Het apart opgezette mondstuk, trechtervormig aan de binnenzijde, veroorzaakte een weke klank. Om de mogelijkheden van het instrument uit te breiden, verlengde men de buis met een zgn. beugel, waardoor de grondtoon lager werd. Op deze nieuwe grondtoon kon weer de reeks natuurtonen gespeeld worden. Voor iedere nieuwe grondtoon had men echter een andere (grotere of kleinere) beugel nodig. Het steeds weer inzetten van deze beugels vergde tijd; hoorncomposities uit die periode tonen duidelijk dat men hiermee rekening hield. De ventielen of pistons brachten hierin uiteindelijk verandering. Na verschillende experimenten (in de 19de eeuw) werden ventielen met nevenbuizen aangebracht, waardoor de hoorn een volwaardig muziekinstrument kon worden. Deze draaiventielen openen of sluiten de toegang naar de nevenbuizen voor de ingeblazen lucht, waardoor de buis meer of minder verlengd wordt. Drie ventielen verlengen de buis resp. met ½, 1 en 1½ toon (met de combinaties van 2, 2½ en 3 tonen). Door deze systematische verlenging van de buis kan een aantal nieuwe grondtonen gevormd worden, met hun reeksen (de grondtoon zelf wordt niet gebruikt). Hierdoor werd de hoorn een chromatisch instrument. Tegenwoordig wordt hoofdzakelijk de hoorn in Bes gebruikt (de grondtoon zonder gebruik van ventielen), met een buislengte van 2,75 m; de buislengte van de F-hoorn bedraagt 3,73 m. Een combinatie van beide hoorns is de dubbelhoorn. Hierbij kan door middel van een extra ventiel de Bes- tot F-hoorn verstemd worden. Door het grotere aantal nevenbuizen is het instrument nogal zwaar. Effecten als tongslag (onderbreking van de luchtstroom d.m.v. de tong) zijn ook bij de hoorn mogelijk. Het 'en sourdine' (gedempt) spelen kan geschieden door de hand verder in de klankbeker te brengen, of door gebruik van een speciale sourdine. Aan sommige hoorns is een stopventiel aangebracht waarmee de onzuiverheid gecorrigeerd wordt die ontstaat door het stoppen met de hand. Behalve voor het en sourdine spelen wordt het inbrengen van de hand in de klankbeker ook benut voor nuancewijzigingen. Een tegenovergesteld effect is het 'schetterend' spelen. In het blaasorkest bestaat de hoorngroep (vier tot acht hoorns) uit hoge en lage blazers, zodat iedere hoornist gewend raakt aan de embouchure van een bepaald register.In de harmonie- en fanfareorkest worden vooral de F-hoorns bespeeld. In een brassband zullen over het algemeen Es-hoorns zitten.Links de nieuwe althoorn, rechts de oude althoorn

Interesante websites:

Klassieke muziek met belangrijke rol voor de hoorn
hoornconcert 1,2,3,4 Wolgang Amadeus Mozart
Jagerkoor uit "Der Freischütz" Carl Maria von Weber (1786 - 1826)
Peter en de wolf (de wolf) Sergei Prokovjev (1891 - 1953)
HaFaBra muziek met belangrijke rol voor hoorn
Rhapsody for Horn Jan van der Roost (1956 - *)