Lees eerst de tekst in je tekstboekbasissof 1 : Genotype en Fenotype
Lees daarna onderstaande tekst door. Maak de opdrachten aan het eind van deze pagina. Je beantwoordt de vragen in een apart word document.Je slaat deze op in een nieuwe map op je eigen schijfruimte op de schoolserver. Als je alle opdrachten hebt gedaan stuur je ze op naar de biologiedocent. |
Alle organismen op aarde zijn min of meer unieke exemplaren. Dit komt omdat organismen verschillende eigenschappen hebben. In de afbeelding hieronder zijn twee katten afgebeeld die op het eerste gezicht veel op elkaar lijken.
Deze katten lijken veel op elkaar omdat veel eigenschappen hetzelfde zijn.
Beide katten hebben bijvoorbeeld dezelfde vachtkleur en dezelfde tekening op
hun vacht. Toch zijn er ook verschillen. De rechter kat heeft bijvoorbeeld
langere haren en is steviger gebouwd, terwijl de linker kat groene ogen heeft
in plaats van gele. Omdat katten vele duizenden eigenschappen hebben, is het
vrijwel ondenkbaar dat er twee identieke katten op aarde rondlopen.
De twee katten die hierboven staan afgebeeld hebben een familieband met
elkaar: de rechter kat is de zoon van de linker kat. Veel van de
overeenkomende eigenschappen zijn eigenschappen die de zoon van de moeder
heeft gekregen. Deze eigenschappen worden erfelijke eigenschappen genoemd. Zo
zijn de vachtkleur en de tekening van de vacht erfelijke eigenschappen.
Er zijn ook niet-erfelijke eigenschappen. Beide katten hebben bijvoorbeeld een
glanzende vacht. Katten hebben een glanzende vacht als ze uitgebalanceerde
voeding krijgen en geen vlooien hebben. Het wel of niet glanzen van de vacht
van deze katten wordt bepaald door het milieu waarin de katten leven en niet
door erfelijke eigenschappen.
Het fenotype is het uiterlijk van een organisme.
Het genotype is de informatie in het organisme voor de erfelijke eigenschappen.
Opdrachten bij erfelijkheid
Je mag het internet gebruiken om je antwoorden te vinden.
Als
iemand bij een ongeluk een litteken overhoudt dan behoort dat tot
zijn............. Hij kan dit niet doorgeven aan zijn nakomelingen, dus zijn
............................ is niet veranderd.
.
1/
twee/ heel veel
Geef
hiervoor een verklaring waarin de volgende woorden gebruikt worden:
fenotype,
genotype en milieuomstandigheden.