HONGERTOCHT.


Donderdag 7 December 1944.

't Is al haast donker, maar ik zal toch eens kijken hoe ver ik nog kom met het verslag van de Noordpoolreis, want een poolreis was het, verschrikkelijk! Ik ga nog liever tien keer heen en weer met de Lemmerboot in de storm, dan nog één keer naar de Wieringermeer op zo'n fiets en met zulk weer!
In één uur tijd zyn hier nu al drie begrafenissen langs ge­draafd, ze mogen niet eens meer stapvoets lopen en ook in de aula wordt niet meer gesproken, anders komen ze,wegens overgrote drukte en gebrek aan dragers niet klaar.
Maandagmorgen om kwart over drie stonden mama en ik op en 't eerste werk was: kijken naar het weer en de wind. 's Zondags had het al de hele dag gegoten en gestormd en ontelbare malen hadden we al tegen elkaar gezegd: "ik zie ons morgen nog niet weg gaan!" maar toch hadden we alles maar klaargezet, zoals bagage, pakmateriaal en fietsen. Maar nee hoor, Maandagmorgen was het droog, de maan scheen helder, en stormen!! We voelden op de waranda, voelden voor uit het raam, maar volgens ons was de wind Z.W. en zouden we het er maar op wagen. We waren "al" bi j het Centraal Station toen het begon te regenen en op de pont hadden we een enorme plensbui, zodat we onze cape maar om deden. Tot 't Schouw ging het geweldig (wat een eind hé?) we hadden de wind schuin achter en vlogen over de weg, maar toen begon de misère. Bij 't Schouw hadden we te kiezen: óf de vlugste weg over Purmerend, maar dan de wind pal tegen, Of omrijden over Edam en de wind nog een poos zo houden, waarna we dom genoeg, tot het laatste besloten. 't Was in één woord hondenweer, 't mankeerde er nog maar aan dat het aan èèn stuk door regende. In Edam werden we gewaarschuwd dat de weg naar Hoorn twee kilometer onder water stond en de enige weg was toen nog langs de zeeweg over Warder. Lieve hemel, wat reed dat een stuk om, of we nooit in Hoorn kwamen! 't Was een ontzet­tend vuile weg, vol modder en slik, want ze waren bezig de graszo­den van de zeedijk af te graven, om de binnendijk te versterken, die op doorbreken stond.
Vlak bij Warder kregen we weer zo'n plensbui, zodat we genoodzaakt waren in een keet te schuilen. De lucht was loodgrijs, het water links van de weg onheilspellend zwart en hier en daar stonden de schuimkoppen tot aan de rand van de weg. 't Goot pijpestelen of het nooit weer op zou houden!! In gedachten zag ik ons het brood dat we meegenomen hadden al verdelen onder ons vieren: mama en ik, nog een Amsterdammer (een onaangenaam uitziende stotteraar) en een "inlander". Een tweede inwoner van War­der,die eerst ook bij ons in de keet gezeten had, kon het er niet uithouden in z'n angst om de dijken en het water en liep er weer uit nog lang voor het droog was. Maar eindelijk, eindelijk, werd de bui wat minder, het sputterde nog wat na, nog even wachten...en we klommen de keet uit, wadend door plassen en modder naar onze fietsen.
Vlak bij Oudendijk (ca 5 km verder) gaf mama opeens een gil:
"O!!! Waar is m'n tas!." en we kwamen tot de gruwelijke ontdekking dat die nog netjes in de keet stond, als ie er inmiddels niet uitgehaald was ... Omkeren was het werk van een ogenblik en toen begon een spurt op leven en dood! Goeie grutten, wat hebben we geraced! Eerst was mama op de “massieve” voor, maar na een poosje had ik haar ingehaald en kwam als eerste bij de keet aan. De tas stond nog in 't zelfde hoekje!!! We konden wel juichen! Mama zei, 't kan me niet schelen wat er vandaag nog meer gebeurt!Hoera! Ik heb m'n tas terug! 0 wat ben ik gelukkig!!" We hadden allebei de "stotteraar" in gedachten al beschuldigd, omdat die het langst bij de keet was gebleven en ons later voorbij was gefietst zonder iets te zeggen. Ook hadden we alle fietsers die ons tegemoet kwamen bespionneerd, of iemand de tas soms aan 't stuur had bengelen! Maar hoera hij was weer terug: met geld, met bonnen, met ruilmateriaal!!! Onze dag kon niet meer stuk! (dachten we!).
Toen moesten we nög eens dat eind naar Oudendijk en pal tegen de storm in, die soms zo hevig was dat we af moesten stappen en verder lopen.
Maar eindelijk waren we in Hoorn~ tot Hoorn toe was het aan weerszijden water, brrr! je zou er watervrees van krijgen!)
Aan 't begin van de stad werd ons een papiertje in handen geduwd:
"In de Stationsrestauratie wacht U een warme maaltijd!", waar we natuurlijk op af gingen, want we waren van binnen en buiten bevroren! 't Menu van die dag (van elke trouwens) was: snert á f0.65, met om de 2 scheppen 1 erwt en een stukje ui, mááár .... warm, en dat was de hoofdzaak!
We aten er een paar boterhammen bij: twee met bloedworst er tussen voor een gulden! Záááálig! En toen trokken we de stoute schoenen maar weer aan. Vol angst keken we naar mama's voorband, waar door een flinke snee de binnenband koekeloerde, maar volgens de verklaring van een fietsenmaker konden we er nog wel een eind OP rijden (wat juist bleek, want hij leeft nu nog!).
Even door Wognum heen begon mijn fiets angstwekkend te hobbelen en na een honderd meter stapte ik af:"Hij is lek!" ook dat nog!!! Ik hoefde niet te proberen hem zelf te maken, 't was een slechte kwaliteit distributieband, en vreselijk nauw, zodat ik hem thuis er ook niet alleen om had gekregen. dus nu vast niet , daar er heel wat stukken onder moesten, te oordelen naar het aantal gaten, die je als 't ware in de band kéék! Fietsenmakers hadden óf helemaal geen tijd,óf pas over een paar uur, zodat we besloten maar te gaan lopen.
Om 5 uur 's middags waren we na 25 km lopen in Wieringerwerf, scharrelden een fietsenmaker op, die beloofde hem de volgende morgen om 10 uur klaar te hebben. Waarschijnlijk zou hij de banden omzetten en dan van voren niets, dus zou ik op de velgen rijden. Toen werd het hóóg tijd een nachtverblijf te zoeken en strompe­lend, want ik had een spier of zo in m'n knie verrekt, sjouwden we van boerderij tot boerderij. 's Middags hadden we ook al hier en daar brood gevraagd, ergens 2 met hoofdkaas gekregen en bij een ander één met boter door een kier van de deur van een snibbig mens: "Hier, pak an!" Minder dan een bedelaar voelden we ons,brrr! Een boer, waar we om logies vroegen, had wel hooi, maar geen zakken om ons toe te dekken. uit alles voelde je dat hij geen slapers wilde hebben, dus dan maar weer verder. Gelukkig mochten we bij de volgende blijven, aardige, hartelijke mensen. We moesten in de koestal blijven zitten, tot ze klaar waren met eten, want ze waren al met z'n zevenen en konden niet meer in de kamer hebben. Maar daarna mochten we binnen komen en kregen we elk 3 boterhammen en 2 koppen koffie. Tot half 9 hebben we nog in de kamer met carbidlicht zitten praten, knikkebollend van de slaap in de warmte. Toen werden we door de boer naar "bed" gebracht en ondergestopt , hoogstwaarschijnlijk omdat hij doodsbenauwd was, dat we lucifers zouden gebruiken in het hooi. Ook de persoonsbewijzen werden ons afgenomen, omdat het meermalen voorkwam, dat de logé's als de boer 's morgens in de schuur kwam, gevlogen waren en van alles hadden meegepikt, zelfs b.v. een keer een geit geslacht en het velletje aan de knop van de deur opgehangen. Geen wonder toch dat ze niemand meer vertrouwden!!
We hebben aan één stuk door gemaft, tot s morgens vroeg toe.
We lagen onder twee dekens en een stuk of 30 à 40 zware zaadzakken, die ik er echter voor het grootste deel afgegooid had, dat gewicht kon ik niet OP m'n knie hebben. 's Morgens kregen we weer een paar boterhammen en 2 koppen koffie en begonnen we te handelen, d.w.z. te ruilen. 't Was een bof dat we verschillende kinderboeken en enkele ballen meegenomen hadden, want het was Sint Nicolaas en niemand had wat kunnen kopen. Ook hadden we nog een trui van Ab, een paar kousen en een dweil mee, zodat we voor alles samen bij "onze" boer en nog een paar buren wat tarwe en groene erwten kregen. Goed negen uur sjokten we naar het dorp om onze fietsen op te halen, de bagage lieten we zolang even staan.
t Lopen was hopeloos, ik kwam slechts voetje voor voetje vooruit en het deed gemeen pijn. Hoe we ooit nog in Amsterdam aankwamen?? Die snert-vent was nog maar net met onze fietsen begonnen, plakte een paar lapjes onder de grootste gaten, vakwerk hoor!! Want we waren nog maar net bij de boer of én stukje én binnenband puilden al weer naar buiten. 't Leek een vrij hopeloos geval en de boer voorspelde dat we het er geen kilometer op haalden, waarna hij er nog maar een stuk overheen zette.
We namen nog een brief van hem mee voor hun zoon in Kampen, die ik naar de Lemmerboot zou brengen en vertrokken onder de beste wensen voor een goede reis en wat dies meer zij.
't Laatst aanschouwden we nog het lieflijk Pietengezicht van èèn van hun knechts die die dag op school met hun andere knecht voor Sinterklaas en Piet zouden spelen.
We waren vast en zeker al een kilometer door Wieringerwerf heen, midden in een hagelbui, waarbij de hagelstenen minstens als knikkers zo groot ons om de oren vlogen, toen mijn achterband het voor de tweede keer, ditmaal met een luide knal begaf.
Stel je de situatie voor, midden in de Wieringermeer, met om de paar honderd meter een boerderij en verder geen levende ziel te bekennen. Hier en daar wat mede-lot- en -tochtgenoten met hetzelfde doel OP stap. Mama met de "massieve", een zak achterop en een rieten koffertje met touwen aan 't stuur bengelend. ik met de "Moffenfiets" (die een Mof voor mij achterliet, toen hij mijn fiets gejat had), de achterband zo plat als een dubbeltje, bij elke windvlaag stilstaand omdat ik er onmogelijk tegenop kon komen, krukkend en strompelend in regen, hagel en storm naar Middenmeer, waar we als lichtend verschiet een fietsenmaker als reddende engel vermoedden te wonen. Om de paar honderd meter omkijkend vol hoop en verwachting dat er nu eindelijk eens een wagen onze kant op zou rijden, waar we mee mochten rijden. Maar natuurlijk reden alle wagens net de verkeerde kant uit.
Om een uur of èèn waren we in Middenmeer, de fietsenstalling was dicht, hoe zou het ook anders? Ten einde raad liepen we een smederij ernaast binnen smeekten of we daar de fiets misschien zelf mochten maken, dan stonden we tenminste beschut. Als redder in de nood verscheen daar een "logè" uit Amsterdam, die de achterband voorzag van een stuk of 6 à 7 stukken van binnen en even zo vele van buiten, en allemaal "voor de aardigheid", hij wilde er niet eens wat voor hebben! We waren gered!!! En om half drie fietsten we uit Middenmeer weg, natuurlijk (hoe kon 't ook anders!) de wind weer pal tegen! Even voor zes uur waren we in Hoorn, 't was inmiddels al lang donker, de controle waren we, louter door geluk ontlopen. In Wognum hadden we ze de vorige dag al zien staan, heel gemeen ,vlak om een hoekje, zodat iedereen die het niet wist er lelijk invloog en al z’n zo moeizaam vergaarde levensmiddelen kwijt was. Net toen wij Dinsdag bij die hoek kwamen was de lucht loodgrijs door een naderende bui, zodat het, ook al omdat het al laat was, flink schemerig werd. Doodvoorzichtig reden we de hoek om...even kijken..."nee hoor, gelukkig, ze zijn weg!" "Laten we hier bij dat laatste huis maar even schuilen," riep mama over haar schouder, maar op 'tzelfde moment we allebei twee agenten en een mof die daar stonden te schuilen! De controle!! Stapels zakken hadden ze naast zich staan! Smerige dieven! Geraced hebben we, we hadden 't van schrik gloeiend heet!
In het donker in Hoorn zaten we een half uur aan m'n fietslamp te knoeien met lucifers en een waxinelichtje, die 't gelukkig eindelijk deed. We voelden ons wel wat armoedig en zielig, toen we om ons heen (de winkels sloten net) mensen elkaar een prettige Sinterklaas avond hoorden toewensen. Ik ging de richting maar eens verkennen op een handwijzer midden in een plantsoen. Ik moest daar voor dwars door hegjes en struikjes heen en in een paal klimmen waar ik de weg naar Oosthuizen las. 't Was een afschuwelijke tocht over een smalle weg, met aan weerzijden ondergelopen land, stik- en stikdonker. Ik voorop met mn waxinelantaarn op de fiets,mama achter m'n achterlichtje aanscharrelend (ze had zelf helemaal geen verlichting). We wisselden wel eens van fiets, dan moest zij voorop, maar ze was zo moe, dat ze nauwelijks meer kon sturen en ik als de dood was, dat ze zo het water in zou rijden.
Hoe we ooit in Oosthuizen kwamen?? Uiteindelijk om half acht,toen konden we ook niets meer, mama niet meer fietsen, ik niet lopen, en 't was bijna spertijd, want 8 uur moesten we binnen zijn.
We belden ten einde raad bij een paar huizen aan of we, al was het maar op de deurmat mochten slapen, maar niemand had plaats en we werden gelukkig door iemand naar een café verwezen op hetzelfde rijtje. We konden daar zelfs een bed krijgen, m'n suggestie voor de deurmat werd genegeerd, en desnoods op het biljart verontwaardigd afgewezen (wist ik veel, dat zo'n ding zo duur is!).
Een bed?? Wat chic na het hooi van gisternacht. Maar dat viel tegen, vies tegen! Want het l-persoonsbed waar we in een klein kamertje heen gebracht werden (in het donker met even een lucifer!) stonk, lakens en dekens lagen er, zo te voelen wel op, maar beslist in geen jaar gewassen, ze stonken!! We hielden onze kleren maar aan, zo warm was het nou ook weer niet, maar smal wel. We kochten de cafehouder met een waxinelichtje en kralen voor de meisjes om, om ons ‘s nachts om 4 uur te wekken. Bleven nog even in de kamer zitten en gingen toen maar gauw naar bed. Met z'n tweeen in een eenpersoonsbed...we sliepen in het hooi toch beter!
De volgende morgen om half 5 reden we al op de hoge dijk langs de Beemster naar Purmerend, want de verkeersweg lag onder water. Onvoorstelbaar, zo druk als het was!!
Even voor half negen waren we in Amsterdam. Van de thuisblijvers vonden we zo'n ontzettende bende, stof, vuil en as, dat we meteen maar aan de slag gingen. Buurmeisje Elly kwam even helpen afwassen,ze zal wel gedacht hebben: wat zien ze eruit! Je kon 't vuil bijna van ons afschrapen! In twee nachten niet uit de kleren geweest en het hooi zat nog in m'n haren!
Vooreerst ga ik niet weer de hort op!