_I_N_B_R_A_A_K_.

Met een zucht van verlichting doe ik de voordeur achter me dicht. Na de renovatie lijkt deze stevig en solide, een redelijk veilige bescherming tegen de dreigend donkere straat erachter. Maar bij de voorlichting over inbraakpreventie waarschuwde de po­litie echter: inbrekers die ergens in willen, zijn daar moeilijk vanaf te brengen... we moeten 't ze dan ook zo lastig mogelijk ma­ken.
Ik doe het licht aan, jas aan de kapstok, tussendeur open, nòg een paar lichten aan, routinehandelingen, onbewust bedoeld, om even uit alle vertrekken het akelige duister te verjagen, waarna ik me rustig voel.
Maar vanavond klopt er iets niet: het stinkt hier en niet zo'n beetje ook. De lucht die ik even niet thuis kan brengen, concentreert zich vooral in de huiskamer. Ik snuif en loop speurend rond. Hier is gerookt! Hier hangt de vieze lucht van een sigaret, zoals je hem alleen ruikt in een huis waar nooit gerookt wordt.
Wèg is m'n rust. Hier is iemand geweest. Hoe kan dat?
In het kleine koperen asbakje, met normaal hoogstens wat rafel­tjes, een speld of een papiertje, vind ik een peuk, in wat as plat­gedrukt.
'k Heb geen verstand van sigaretten. Nieuwsgierig en wat onge­rust houd ik het asbakje vlak onder de lamp en bestudeer de inhoud: geen merk_, geen mondstuk, waarschijnlijk zèlf gerold, geen lip­penstiftafdruk, meer kan ik er niet aan ontdekken ...
Hé, zegt de detective in mij. Wie hier heeft gerookt, had geen aansteker: een luciferdoosje van mij ligt op tafel en een afgebran­de lucifer in 't asbakje. Maar ook hier word ik niet wijzer van.
't Idee, dat hier iemand is geweest, misschien nóg wel is,vind ik griezelig, angstwekkend! Zal ik de politie bellen?
'k Kijk om me heen, heb zelfs de moed om onder de tafel te kijken!!
'k Doe alle lampen in de kamer aan, waardoor een stukje tuin verlicht wordt, maar ik zie niets byzonders. De tuindeuren zijn trouwens van binnen afgesloten (met behalve het slot nog een paar grendels) dus hier is niemand uitgegaan.
'k Doe de overgordijnen dicht, dan hoef ik niet langer in dat on­heilspellende zwarte gat te kijken.
'k Luister onder aan de trap, roep met wat schrille stem naar boven: "Is daar iemand?". Maar 't enige geluid, dat ik hoor, is de TV van de buren.
Wat bibberig dwing ik mezelf eerst eens rustig na te denken:
De peuk lag er beslist niet, toen ik vanmiddag de deur uitging, Dus iemand is binnen geweest, is er misschien nàg! Wie hebben de sleutel? : alleen de beide jongens. Maar die wonen ver weg ...
Maar als ze àl om een of andere reden onverwacht naar Amsterdam moesten, hadden ze toch wel ergens een briefje neer kunnen leggen?
Ik kijk nog eens rond. Nee, dat ligt nergens. Ik voel me wat verdrietig, zó vaak zie ik ze niet en àls er dan iemand komt, ben ik niet thuis!!!
Ja, maar wacht eens even, draaf nu niet zo door! ...
Wouter rookt niet.
Michiel ook niet.
Dus toch een enge insluiper?
Of roken ze tegenwoordig wèl? Wat weet ik eigenlijk nog van ze?
'k Heb opeens een gekke inval. Misschien heeft een van beiden zich in een kast verstopt, net als vroeger. En als ik maar goed zoek en roep, komt er iemand "boe ... !" te voorschijn. En hoe meer ik dan schrik, hoe mooier ze het vinden.
De herinnering is zó suggestief, dat ik een paar kasten open en erin kijk... Niets natuurlijk!
Plotseling voel ik de stilte in huis als beklemmend, het angst­zweet breekt me uit. Wèg wezen, naar het veilige huis van de buurvrouw! 't Is of het donker grijparmen heeft en ik laat alle lichten achter me aan. 'k Doe de deur buiten op het nachtslot, gebruik deze inbraakbevei­liging nu heel bewust om de indringer, die zich vast en zeker bin­nen ergens verstopt houdt, op te sluiten. Mijn belletje bij de buurvrouw lijkt meer op een alarm.
"Ha meid, waar is de brand?" reageert ze bij 't opendoen, "kom erin! "
't Lijkt wel of ze me verwacht en ze loopt voor me uit naar de kamer. "Jet, hoor 'es, d'r is zó iets engs, ik durf gewoon niet meer naar huis!" begin ik, blijf dan in de deuropening met open mond staan.
Wie zit daar op de bank? Zie ik goed?
"Hoi Mam!", zegt Michiel, "waar was je?"

CLAZIEN.