HET WERD RUSTIG ROND MEVROUW WIARDI

"Prettig kennis met u te maken", zei Mevrouw Wiardi, toen ik me even voor kwam stellen. Ze sprak de woorden pre­cieus en goed gearticuleerd uit. "U doet goed werk, maar 't is voor mij ge­lukkig niet lang nodig. Ik kom hier maar zéér tijdelijk even voor onderzoek."
Als vrijwilliger kwam ik één maal per week in het ver­pleeg­tehuis en 't was altijd afwachten, wat er sinds de vori­ge keer op mijn zaal veranderd was.
Mevrouw Wiardi was er pas een paar dagen, een klein, mollig vrouw­tje met een vriendelijk gezicht, bolle wange­tjes en een bril met heel sterke glazen. In de daarop volgende weken, als ik even bij haar ging zitten voor een babbeltje, vertelde ze me veel over zich­zelf en zo lang­za­merhand kon ik me haar leven enigszins voorstellen. Haar man, gepensioneerd directeur van een groot concern, was jaren­lang zwaar hartpatiënt geweest en ze had hem zelf verzorgd, wat haar, mèt het onderhoud van het grote grachtenhuis, dat ze be­woon­den, hoe langer hoe zwaarder was gevallen. Op een dag had men hen beiden naast hun bed gevonden, hij dood, zij in coma. Zij was hier nu even om op verhaal te komen en ging zeer bin­nen­kort weer naar huis terug, vertelde ze me een andere keer vol over­tuiging. Zèlf was ze natuurkundige, haar beide zoons hadden deze aanleg van haar geërfd en waren inge­nieur, héél, héél knap en héél goed voor haar.
"Morgen komen ze voor een onderhoud met de directeur van het te­huis. Ik heb het hier niet naar m'n zin, kunt dat begrijpen? Het eten is niet smakelijk, de verzorging is niet goed en over de dok­ter ben ik ook niet tevreden", zei ze wat bitter. "Ik wil naar huis!"
Graag had ik wat meer informatie over Mevrouw Wiardi willen heb­ben. 't Was echter voor een vrijwilliger moeilijk om aan in­lich­tingen te komen over een patiënt. De jonge bejaarden­verzorg­ster­tjes wisten als regel zelf weinig of niets, een hoofdzuster was niet te vinden of had het te druk. Boven­dien had men, van direc­tie­wege, ons met verwij­zing naar de privacy van de bewo­ners in prin­cipe antwoord op vragen geweigerd. En ik zag ook nooit iemand van de fami­lie, omdat ik er niet onder bezoektijd was.

Na enige maanden kreeg ik de indruk, dat Mevrouw Wiardi zich wat meer "thuis" begon te voelen. Ze had een looprekje met wie­len, scharrelde daar het hele huis mee rond en bleef overal even pra­ten. Vertelde, dat haar oudste zoon bij de directie had ge­klaagd, dat er zo veel van haar werd gesto­len: een porte­monnaie, schaar­tje, bril, pepermuntjes, van alles was ze al kwijt geraakt. Daar­om nam ze nu al haar tas­sen aan een haakje aan het rek mee en verloor ze geen seconde uit het oog.
Soms had ze 't er nog wel eens over dat haar zoons haar heel bin­nenkort kwamen halen, want 't was niet verstandig haar huis lan­ger onbewoond te laten, straks werd het nog gekraakt!
Daar­na werd het rustig rond Mevrouw Wiardi, ze voegde zich naar het ritme van het huis, wandelde veel en vertel­de aan wie 't maar horen wou over haar zoons de ingenieurs, haar vriendin de inter­niste en haar broer de psychiater.
Tot ik haar op een koude winterdag beneden bij de uitgang aan­trof in haar japonnetje met korte mouwen in discussie met de por­tier die haar achterna was gelopen.
"Zeg jongeman, ik ben niet gewend van al mijn daden tekst en uit­leg te geven, zeker niet aan zo'n snotneus als jij en laat me er nu even door!"
De automatische schuifdeuren gingen open en een ijskou­de noor­den­wind woei naar binnen en deed haar dunne rokje opwaaien.
"Mevrouw Wiardi!!!", probeerde ik me er mee te bemoeien, "moet u nou kou vatten??" Maar ze liep naar buiten en mopperde: "'t Lijkt hier wel een ge­van­genis. 'k Zeg het morgen tegen mijn oudste zoon! Dat is een zeer invloedrijk persoon en die haalt me hier onmiddellijk vandaan!"
"Ja, dat is goed, maar trekt u nu dan toch alsje­blieft eerst een man­tel aan!", trachtte ik haar te overreden. "Zullen we die even gaan halen?" Protesterend ging ze mee naar binnen en ik bracht haar naar haar afdeling.

De week daarna vond ik haar in bed, ze had een zware longont­ste­king, hoorde ik.
"Hoe gaat het?", vroeg ik.
Ze herkende me. "Daaag! Morgen komt m'n oudste zoon, hij heeft een onderhoud aangevraagd met de directie. Zó kan het niet langer! 't Tocht hier zo verschrikkelijk, dat ik een longont­ste­king heb! Mijn zoon is een zéér invloedrijk persoon en hij haalt me hier onmiddellijk vandaan!"

Ik legde even mijn koele hand op haar hete voor­hoofd, een an­de­re reactie kon ik niet bedenken.