_C_H_A_O_S_ _E_N_ _O_N_B_E_G_R_I_P_.

Na bijna twee jaar oorlog in voormalig Joegoslavië begrijpen we inmiddels: daar wonen geen "Joegoslaven", zoals we eens dachten, maar o.a. Serviërs, Bosniërs, Kroaten, Moslims en Grieks Katholieke of Rooms Katholieke Christenen.
Vroeger leerden we op school de diverse landen van de Balkan met de bijbehorende hoofdsteden (dat was al moeilijk genoeg!), en dat daar zo vaak oorlog was? ... och, dat was toch ver van ons bed!?
Later werd vooral Joegoslavië ontdekt als een fantastisch vacan­tieparadijs en vol ongeloof reageren we nu dan ook machteloos en vol afgrijzen als we dagelijks op de TV de huiveringwekkende beel­den zien uit dit inmiddels zo verscheurde land.
De gruwelen van "ver van ons bed" zijn in onze huiskamers gekomen en we vragen ons verbaasd af hoe Tito al die bevolkingsgroepen in zijn land nog zo lang bij elkaar wist te houden. Want, wat voor kort nog vreedzaam naast elkaar levende buren waren, zijn elkaar hatende moordenaars en verkrachters geworden. Hoe kon het zo ver komen?
We zouden willen helpen, maar hoe? Vluchtelingen opnemen? Maar welke? Zullen ze hier hun vetes niet in een opvangcentrum voortzetten?
Ik herinnerde me opeens een enigszins vergelijkbare situatie in 1947 waarbij een volkomen verkeerde beslissing een hoop ellende ten gevolge had. In die jaren bestond de bemanning van oceaanstomers op de inter­nationale scheepvaartroutes voor het zware werk voor een groot deel uit Brits Indiërs, (goedkope krachten).
Ik werkte toen in het Amsterdamse Burgerziekenhuis. Er werden nog al eens Br.Indische patiënten met een hernia of met been- of heupfracturen door een val in het ruim, binnengebracht. Communicatie was onmogelijk: wij verstonden hen niet, evenmin als zij ons. Logisch dat ze gespannen en soms haast in paniek waren. En toen we eens acht van deze patiënten, verspreid over diverse za­len, op de afdeling hadden, kwam een hoofdzuster met een - in onze ogen - geniaal plan: allemaal bij elkaar op één zaal! Dan hadden ze aanspraak aan en hulp en steun van elkaar. En de enkeling die een paar woorden Engels machtig was, kon onze informatie voor de anderen vertalen. Kortom: een hele opluchting voor iederen (dach­ten we!).
Na een enorme verhuizing en een paar uur overwerk (maar dat had­den we graag voor die stakkerds over!)lag iedereen nog vóór het a-vondbezoek op z'n nieuwe plaats op mijn zaal en ik verliet de afde­ling doodmoe maar voldaan.
In 't begin van de nacht werd ik uit m'n eerste slaap wakker ge­schud. Een van de nachtzusters van de mannenafdeling scheen met een grote zaklantaarn in m'n ogen.
"Hallo! Word wakker! Je moet je aankleden en direct naar de afdeling!" "Hè?? Wat is er? Hoe laat is het? " vroeg ik slaapdronken. "Je Brits Indische zaal is in staat van oorlog! Kom er gauw uit! Ik moet nòg een paar wekken. Je weet niet wat je ziet!" en wèg was ze weer.
't Was me volkomen duister, maar ik schoot in m'n uniform en was binnen vijf minuten op zaal - het kabaal kwam me al op de gang te­gemoet. De situatie was onbeschrijflijk: Haast alle Indiërs waren uit bed, rolden vechtend over de grond, sloegen en stompten elkaar, schreeuwend en krijsend, wankelend in hun gipsverbanden. Ik was ver­bijsterd, sloeg dan, als Chroesjtsjew jaren later, met m'n schoen op tafel om over de herrie heen te komen en schreeuwde iets als:
"Stilte! Silence! Stop! Zijn jullie nou helemaal gek geworden?" maar 't ergste was kennelijk voorbij.
De twee enigen die niet uit bed hadden kunnen komen, raasden en tierden nog, twee mannen lagen knock-out op de grond, de anderen hingen hijgend en uitgeput over hun bed en likten min of meer hun wonden.
Met zes zusters ruimden we de ergste troep op en kregen iedereen, zij het met moeite, weer in bed. Daarna probeerden we de patiënten van de andere zalen te kalmeren: vrijwel iedereen was wakker.
Ook de mannen, die op de gang hadden staan kijken, gingen, opgewon­den commentaar leverend, terug naar hun eigen zaal, waar ze verslag uitbrachten.
En nou wilden wij eindelijk wel eens weten wat er aan de hand was!!! Wat was de oorzaak van die opstand?
En, stel je voor! Wij hadden die Indiërs "gezellig" bij elkaar gelegd, maar niet alleen verstonden ze elkaar helemaal niet (wisten wij veel dat Brits Indië wel 40 verschillende talen had!), maar ze bleken thuis elkaars vijanden te zijn. Met de paar woorden die ze tot hun gemeenschappelijke beschikking hadden, waren ze daar achter gekomen! En wij maar denken dat het één land was! Op advies van een Indiër die een beetje Engels kende, hebben we de meesten van hen dezelfde nacht toen maar weer terugverhuisd. En wij, arme, hard werkende zusters vergaten nooit hoe we ons te­vergeefs onsterfelijk belachelijk hadden uitgesloofd!
Dezer dagen las ik in de krant dat in een opvangcentrum voor vluchtelingen uit voormalig Joegoslavië enkele Servische Bosniërs (of Bosnische Serviërs, hoe zit dat nou?) met Kroatische vluch­telingen, die men per ongeluk bij elkaar had geplaatst, slaags wa­ren geraakt.

CLAZIEN, april 1993