OP DE RAND DER WANHOOP

Toen ik op zaal kwam begon Mevrouw van Wameren opgewon­den naar me te zwaaien: ze wilde me wat vertellen, dat was dui­de­­lijk. Uit haar kleine mummelmondje kwamen ongearticu­leerde en wat grommende geluiden, terwijl ze me verwach­tings­vol aankeek.
"'k Heb het niet begrepen, wilt u het nòg eens zeg­gen?", vroeg ik vol goede wil: ik was er als vrijwilliger toch voor, om der­ge­lij­ke, vaak tijdrovende problemen op te lossen?
Of ze 't herhaalde, wist ik niet, want ook nu drong geen enkele be­kende klank tot me door.
Ze gaf me niet nògmaals de kans te zeggen, dat ik haar niet ver­stond en duwde me met haar goede hand driftig weg. Wat had ze daar nog een kracht in! Naar haar gelaatsuit­drukking te oordelen zat ze me nu uit te schelden. "Wat moet die stakkerd zich mach­te­loos voelen", dacht ik wat verdrietig, vol begrip voor haar woe­de­uitbarsting.
Toch probeerde ze het nòg eens en ik volgde nu het gebaar van haar hand, die over haar buik langs het vest streek. "Buikpijn?" raad­de ik... ze gromde boos; de hand bleef strijken. "Pijn in uw zij?...in uw hand?", vroeg ik wanhopig.
En met plotseling een ingeving: "Er zitten geen zakken in dat vest, had u er een zak op willen hebben?", en toen ik haar ogen zag oplichten: "Hebt u soms een vest met zakken en hebt u dat lie­ver aan, dan kunt u daar ook uw zakdoekje in stoppen, hè?"
Haar ogen straalden en ze maakte opgetogen geluidjes. Ik voelde me minstens zo gelukkig als zij en stelde voor: "Zal ik eens in uw kast gaan kijken of ik daar iets anders vinden kan?"
"Bespaar u de moeite", klonk de schorre stem van Mevrouw Brandt, die net binnen kwam schuifelen. "Dat heb ik gisteren al ge­daan, dat vest is in de was."
'k Zag het ingevallen gezichtje van Mevrouw van Wameren verduisteren en zei: "Ik ga tòch even kijken!"
"Ja, als u met uw tijd geen raad weet, moet u uw gang maar gaan!", riep Mevrouw Brandt me achterna.
't Viel me elke keer als ik kwam, weer op, hoe Mevrouw Brandt ver­anderde. Eigenlijk hóórde ze helemaal niet in een verpleeg­te­huis, ze was nog véél te vitaal. Ze was een van de weinigen op zaal, die, zij het met moeite, nog enigszins uit de voeten kon. Ze wacht­te op een plaats in een verzor­gingstehuis, maar ze wachtte al zo lang...
Toen ze hier een maand geleden kwam, zocht en vond ze na ver­loop van tijd een taak: verzorgde de bloemen en voor­zag ieder­een van glaasjes water. Probeerde haar mede­bewo­ners te helpen, maar nam hen daardoor juist kleine, met moeite aangeleerde vaar­digheden af. Reageerde humeurig en beledigd als haar vaak op­ge­drongen diensten werden afge­sla­gen. Jammer, 'k vond haar in het begin zo moedig. 'k Had gemerkt, dat sommigen liever wacht­ten met iets te vragen, tot een zuster tijd had, dan het aan Mevrouw Brandt over te laten.
Op enkele bewoners na, die de hele dag met nietszeggen­de, uit­ge­bluste ogen voor zich uit zaten te staren en alles langs zich heen lieten gaan, waren er duidelijk twee par­tijen: één voor en één tegen Mevrouw Brandt en ik verzucht­te laatst vertwijfeld: "Lieve mensen, moet dat nu zò? Jullie moeten hier toch met elkaar leven?" "Daar kunt u niet over oordelen", reageerde Me­vrouw Brandt toen fel, "probeer het eens een week, dan zult u 't met me eens zijn, hier is niet te leven!", en haar onmelo­dieuze stem galmde door de zaal.
"Zuster!! zet eens een muziekje op", klonk het van de andere kant, "dan horen we haar gekanker niet meer!"
O, wat deden deze mensen elkaar aan? Was dit nou die hoogge­roem­de sociale vernieuwing, wat dat dan ook inhield! 't Leek meer op sociale afbraak: het te weinige personeel was ontmoe­digd en de vrijwilligers haakten ontgoocheld af, terwijl de bewo­ners veel te weinig aandacht kregen en wegens tijdgebrek ver­kom­merden.
'k Wist één ding heel zeker, ik zou hier later onder geen beding zelf willen zitten. Ik geloof, dat ik, zelfs met een redelijke dosis op­timisme gewapend, er hier onder­door zou gaan.
'k Liep naar het slaapzaaltje dat Mevrouw van Wameren met drie andere bewoners deelde en keek in haar kast. Vond bovenin, op een plank tussen een stapeltje schoon goed, een opgevouwen vest met zakken en liep er vrolijk mee naar zaal.
"Hoera! Kijk eens wat ik gevonden heb!", en hield haar het vest voor. "Bedoelde u dat?"
Ze lachte overgelukkig. Ik hielp haar van vest verwis­selen en stop­te het verfrommelde zakdoekje dat vóór haar op de rand van de tafel lag in één van de zakjes. "Zó goed?" Met een stralend ge­zicht trok ze me naar zich toe en gaf me een zoen.
"Ja zeg! Nou ben ik toch werkelijk kwaad hoor!", riep Mevrouw Brandt geërgerd uit. "Dat vest is net terug van de wasserij! Ik heb alles gisteren voor noppes afgezocht en u gaat met de eer strij­ken en ik ben natuurlijk weer de gebe­ten hond!"
En geëmotioneerd vervolgde ze: "Als het hier onleef­baar wordt is dat niet mijn schuld. Ik doe mijn best maar jullie hebben over­al wat op aan te merken." Huilend slofte ze weg en gooide de deur achter zich dicht.
"Die is gek!", reageerde iemand... Ik had geen weerwoord en zucht­te...
Oók voor vrijwilligers is een redelijke dosis optimisme hier on­ont­beerlijk!...