IN MEMORIAM TANTE STIEN.

"Hallo met Keizer!"


Met moeite dringt tot me door, dat ik die stem nooit meer zal horen als ik het telefoonnummer, dat eens van haar was, draai. Hoe doof ze ook was, via een vernuftig systeem van lampjes, toeters en bellen, zoals ze het schertsend noemde, was ze tele­fonisch, zij het moeizaam, altijd nog bereikbaar.
"Raadseltjes oplossen”, vond ze het, "een paar woorden verstaan, de rest erbij verzinnen en ja, dan kun je fouten maken, die helaas wel eens tot vervelende misverstanden kunnen leiden".
Zo langzamerhand kwamen we er achter, dat ze met mijn stem door de telefoon moeite had, kennelijk voor haar iets te hoog en te zacht. We verzonnen samen een andere vorm van communicatie: schrijven! Maar nu kan ik haar gezellige brieven niet meer verwach­ten ...
Ik wilde haar nog laten weten, dat het Kaaps viooltje, dat ze ruim een jaar geleden voor me meebracht nog altijd bloeit! Een onderwerp voor de volgende brief dus: maar die hoef ik nooit meer te schrijven ...
Ik beschouw het nu als een dure plicht dat plantje zo lang mogelijk in leven te houden! Bewonderenswaardig volgde ze, jaren geleden reeds, een cursus liplezen, waar ze in de dagelijkse omgang veel profijt van had, mits men tenminste de moeite nam langzaam en goed gearticuleerd te spreken. Met een paar van de “lipleesvriendinnen” bleef ze contact houden en met één ervan, die in hetzelfde Huis woonde, oefende ze regelmatig. “Je moet het bijhouden, anders wordt het een puinhoop”, was haar mening en bovendien vond ze het een pret­tige afleiding naast rummy-cub en nog zoveel meer.
Dat over het algemeen zo weinig mensen in de communicatie met doven rekening houden met hun handicap, nam ze voor lief. Bang lastig gevonden te worden, probeerde ze liever “raadseltjes op te lossen, dan steeds te moeten vragen: “wat zegt U?"
Halverwege haar en ons leven leerden we haar kennen, kwam ze door omstandigheden in ons leven en wij in het hare.
Veel later realiseerden we ons, dat zij, zelf geen kinderen heb­bend, ons, (evenals haar nichten reeds van jongsafaan) als zodanig beschouwde.
Na een leven, dat voor haar ook bepaald niet over rozen was ge­gaan, bleef zij het als haar taak zien, tijd,aandacht en zorg voor anderen te hebben. Ze leefde mee met de zich steeds uitbreidende, soms wat ingewikkelde familiebetrekkingen, wist ook in het Huis, waar zij de laatste jaren woonde, vrienden te maken, zonder de vroe­gere te vergeten.
Tot het laatst toe actief:
"De dokter zegt, dat ik in beweging moet blijven" en "Morgen doe ik in ieder geval kalm aan, want overmorgen gaan we een dagtocht met de Anbo maken naar de Achterhoek. Of ik de dag daarna 's morgens naar handwerken en 's middags naar gymnastiek ga, zie ik dán wel weer". "Ik moet mijn grenzen leren kennen ,maar waar liggen die?"
"Ik wil nog zo graag allerlei dingen doen, maar ik kom steeds tot de ontdekking dat mijn lichaam het niet meer op kan brengen". (hadden we dit als waarschuwing ter harte moeten nemen?).
Maar dan toch ook nog: "Houd jij je nu in ieder geval rustig en pas goed op jezelf! Misschien dat ik de volgende maand eens een dagje naar jullie toe kan?"
Zover kwam het niet meer ...
Nu moeten we allen wennen aan het idee dat ze er niet meer is, waar ieder het op zijn manier moeilijk mee heeft.
De dood was haar goed gezind en graaide haar zonder lijdensweg bij ons vandaan ... maar ook zonder waarschuwing!
Ik had nog van alles willen zeggen, schrijven, doen, maar het kan niet meer. Ik ben te laat.
Bij de crematie bleken er meerderen met zulk zelfverwijt te tobben. Mijn broer verwoordde het zo:"tante Stien zou de eerste zijn om de goede voornemens, die we wegens tijdsgebrek of anders­zins, niet meer waar konden maken, even belangrijk te achten als de uitvoering daarvan."

Tante Stien, bedankt voor alles!


CLAZIEN.