-G-E-D-W-O-N-G-E-N- -H-A-R-I-N-G-V-A-N-G-S-T-.

Toen ze nog klein was, moest Janneke 's zomers op mooie Zondagen, met Vader, Moeder en haar kleine broertje naar het strand en elke Zaterdagavond dacht ze vol angst: "Oh, Lieve Heertje, laat het toch alsjeblieft morgen regenen!"
Haar ouders hadden een tent gemaakt, een mooie grote, met een dubbel dak. Mama had het eigenlijk haast alleen gedaan, op de naaimachine. Papa had wel een beetje meegeholpen. Maar meestal stond hij te schelden en te schreeuwen, dat mama het verkeerd deed. Maar zo erg verkeerd had ze het toch niet gedaan, want het was een echte tent geworden, zo groot en zo mooi!!! Bij niemand van de vriendinnetjes thuis hadden ze een tent en ze waren allemaal wel een beetje jaloers, geloofde Janneke. Zij was er echter helemaal niet blij mee, want nu moesten ze hem ook gebruiken en er mee naar het strand.
Ze was liever bij de buurvrouw gebleven, lekker schommelen in de tuin of spelletjes doen met de buurmeisjes. Er mocht ook nooit een buurmeisje mee naar het strand, trouwens niemand zou dat willen, want ze waren allemaal bang voor haar vader, (zij zelf ook!!).
Als het 's Zondags mooi weer was, liep de wekker al heel vroeg af en Janneke en Bartje moesten zachtjes doen, want papa stond pas op het laatste ogenblik op en was boos als hij eerder wakker werd gemaakt. Alles wat mee moest had Mama dan al ingepakt: boterhammen, drinken, handdoeken, badgoed...In 't karretje waar Bartje anders altijd in zat, moest de tent nu liggen, want die was veel te zwaar om te sjouwen. Zo vroeg op Zondagmorgen was het nog stil op straat, dat vond Janneke niet fijn, dan kon papa mopperen zoveel hij wou en zei mama niet steeds: "Stt, denk om de mensen!"
In de trein zat ze vaak met Bartje op schoot voor 't raam­pje naar de auto's te kijken, die op de straatweg ernaast reden, ze had tot Haarlem toe, er wel eens honderd geteld! En er waren er bij, die haast net zo hard konden rijden als de trein. Na Haarlem leek het wel een tram. Ze stopten wel 5 keer en pas in IJmuiden moesten ze er uit en wel een half uur lopen naar zee, helemaal langs de haven. Bartje moest op de tent in het karretje zitten, maar sinds hij daar eens afgevallen was, was hij bang en durfde niet meer. Als hij niet meer wou lopen, werd hij toch, krijsend van angst, er door papa "boem" bovenop gezet. Dat vond mama zielig en die droeg hem dan weer een eindje.
Papa trok dan alleen het karretje met de tent en was vaak al een heel eind vooruit: "Zo hoor ik jullie gejengel niet!"
Janneke had meestal de tas met eten en drinken, dat was wel wat zwaar, maar dat durfde ze niet te zeggen, ze mocht van Mama wel alvast een appeltje opeten: dat scheelde weer in 't gewicht.
Eindelijk waren ze bij de pier, waar Bartje en zij meteen in 't zand neerploften. Ze wilden daar graag even uitrusten en spelen. Maar papa wou meteen verder, dit kostte veel te veel tijd, zei hij.
En dan begon de ellende pas goed, wist Janneke, want de tent mocht daar niet staan. Tenten mochten alleen op het vrije strand, twee kilometer verderop, en dat was nog een heel eind!
Bij eb kon het karretje met de tent erop wel over het harde zand rijden, maar als het water hoger kwam was dat onmogelijk en moest alles gedragen worden,ook het karretje en de tent en de tassen met badgoed en eten. En voor Bartje, die nog niet eens twee jaar was, was de afstand veel te groot.

Papa mopperde en schreeuwde steeds harder en om beurten kregen Janneke en Bartje een draai om hun oren. Af en toe liet het kleine jongetje zich gillend in het zand vallen en wou niet meer lopen. Huilend probeerde Janneke hem dan overeind te hijsen tot mama ten einde raad en de tent en Bartje ging dragen.
Eindelijk, eindelijk kwamen ze bij een plek, die volgens papa goed genoeg was maar volgens Janneke de slechtste die er bestond: geen andere mensen in de buurt,dus kon hij de hele dag te keer gaan zoveel als hij wou. Later op de dag kwamen er nog enkele tenten bij, maar druk werd het nooit, want niemand wou zo ver lopen.
Papa begon dan de tent uit te pakken, terwijl mama Bartje met wat speeltjes om zich heen in z'n blootje in het zand zette en een smalle diepe kuil groef voor de fles ranja die daar door het natte zand lekker koel werd.
Voor Janneke kwam nu het aller-allerergste van de hele dag!: ze moest stokken zoeken. Die had papa nodig om de tent mee vast te zetten, haringen noemde hij ze. En ook een hele dikke stok om de haringen mee vast te timmeren.
" Heb het hart niet", dreigde hij," om terug te komen, met stokken waar ik niets aan heb!" . Maar ze wist bij voorbaat, dat de meeste aangespoelde stokken of te dun waren en doormidden braken, als hij haar er voor straf mee sloeg, of te dik en niet puntig genoeg. Ook al schoot mama te hulp, nooit was het goed en in paniek liep Janneke zoekend langs de vloedlijn: "Oh, Lieve Heertje, ik ben zo bang! Oh Lieve Heertje, zorg alsjeblief dat ik goeie stokken vind! Wat was Janneke blij. als ze 's avonds thuis eindelijk in haar bedje lag. Morgen was het gelukkig weer Maandag en was alles weer gewoon. Het duurde dan lekker bijna een hele week voor het weer Zondag was. En wie weet, misschien regende het dan wel!!
Nu, vijfenzestig jaar later, is een tent iets heel gewoons, en hebben alle tenten professionele haringen. Maar als Janny op een mooie zomerdag nog eens aan het strand komt, kijkt ze onwillekeurig bij de vloedlijn, wat een geschikte stok had kunnen zijn. En soms denkt ze:" had de Kindertelefoon destijds maar bestaan! Hoewel...zou ze die hebben durven bellen?"
Clazien






.