NACHTDIENST IN DE NACHT TOEN DE OORLOG UITBRAK.

Als 'Locale kracht" bij de Telegraafdienst Amsterdam begon ik één van mijn eerste zelfstandige nachtdiensten als telegrafiste op Seinzaal, op Donderdagavond 9 Mei 1945 om 23 uur.
Ik had een stel peddels bij me, want ik zou de volgende morgen de kano, die ik gekocht had, van het Nieuwe Meer ophalen.
Bij de werkoverdracht op Seinzaal hoorde ik de Chef-Late met de Chef Nachtdienst praten over iets, dat toch wel niet meer zou lukken, want dan waren we toch al lang in oorlog. Ze keken beiden heel zorgelijk en toen wij nieuwsgierige vragen stelden, werden die met een schouder-ophalen beantwoord en de raad aan het werk te gaan.
De dienst leek voorlopig heel normaal. Het nachtelijke telegraaf-verkeer naar den Haag, Rotterdam en nog enkele grote plaatsen en internationaal naar Londen, Brussel en Parijs ging z’n gewone gangetje. Bij het ene teletype-toestel moesten we de telegrammen, die in de bakjes waren gezet, overseinen, bij een ander moesten we de banden, die uit het toestel kwamen, opplakken, losse letters en cijfers 'collen' en soms hadden we nog even (maar dat mocht eigenlijk niet) een persoonlijke opmerking voor de telegrafist aan het andere eind van de lijn. In onze ogen was er niets byzonders aan de hand en we waren de sombere voorspellingen al gauw vergeten.
Maar na een paar uur meldde zich opeens een van de 's nachts ge-sloten kantoren; het lampje boven een van de toestellen, die gewoonlijk pas om 7 of 8 uur in dienst kwamen ging branden en het toestel begon te ratelen. In stomme verbazing keken we elkaar aan: "Wat krijgen we nou?" De chef nachtdienst ging zelf bij het toestel zitten kijken wat er aan de hand was. "Daar begint het gegooi in de glazen!" mopperde hij geschrokken, toen meteen erna nog enkele kantoren in het oosten van het land 'wakker' werden en zich meldden met telegrammen bestemd voor de regering in den Haag. --Duitse vliegtuigen boven ons land verschenen -- parachutisten eruit gesprongen -- en volgende telegrammen hadden het over parachutisten verkleed als boeren, als pastoor of als politieagent, of zelfs als soldaten in Nederlandse uniform -- Verbijsterde gemeentebesturen vroegen instructies. We holden van het ene toestel naar het andere en vroegen een tweede lijn aan met den Haag, wat niet ging, want de goeie man zat aan de andere kant ook maar in z'n eentje.
We waren er inmiddels achter: de om 11 uur voorspelde oorlog was uitgebroken, al realiseerden we ons op geen stukken na,wat dat inhield.
Wel voelden we ons zeer verantwoordelijk voor de goede gang van zaken in het land. Toen we dan ook telegrammen van onze eigen regering over moesten seinen naar de regeringen in Brussel, Parijs en Londen met de vermelding dat de Duitsers ons land waren binnengedrongen en met een dringend verzoek om hulp, waren we wanhopig toen deze kantoren geen gehoor gaven en kennelijk niet 'bemand' waren. Op dat moment waren we ervan overtuigd dat de redding van Nederland van onze inzet en van ons doorzettingsvermogen afhankelijk was. Minutenlang bleven we op de bel van de diverse toestellen drukken, om de telegrafist aan de andere kant, die natuurlijk lui een kopje koffie zat te drinken of stond te kletsen, naar z'n plaats te roepen.
Later bleek echter, dat omstreeks die tijd overal luchtalarm was en het personeel in de schuilkelders zat. Toen Berlijn zich opeens echter meldde, waren we geen van allen te bewegen om te reageren. Zelfs de chef had daar begrip voor. Maar Berlijn wachtte niet op ons antwoord en seinde een lange reeks telegrammen door, die, zover ik me nu, 50 jaar later, kan herinneren, lang op de grond, uit het toestel bleven hangen, voor we uiteindelijk tóch de opdracht kregen, ze op te plakken en te verwerken. Deze eerste, in onze ogen op sabotage lijkende daad, gaf ons een tevreden gevoel.
De nacht,die zo rustig begonnen was ,ging in een nerveuze spanning en waanzinnige drukte voorbij. Het was nog schemerig, toen de eerste vlieg­tuigen over het Telegraafkantoor vlogen en we renden van de Spuistraat- ­naar de Paleiskant in een poging te zien of het Duitsers waren.
De eerste, met sohrik wakker geworden collega's die op het Tkt nog ver vóór de ochtend vrijwillig hun diensten kwamen aanbieden, werden met blijdschap begroet en konden meteen aan het werk.
Om 7 uur zat mijn dienst erop en hoewel ik graag had willen blijven, moest ik wel weg, want ik had om half acht met iemand afgesproken, samen op het Nieuwe Meer de kano te halen...
Met m'n peddels verliet ik het gebouw. Op het trottoir voor het Tkt stonden honderden mensen zich te verdringen voor een mededelingenbord aan de gevel, dat daar met de meest recente berichten verschenen was:
een soort muurkrant dus. De voorsten lazen het hardop aan de anderen voor. Een luid boe-geroep steeg op, toen ik de stoep afkwam. Onder grote hila­riteit werd geconcludeerd dat ik kennelijk op weg was naar Engeland. Met peddels in een onderzeeër, ha, ha, ik zou niet ver komen en gauw de grond in geboord worden, werd m'n vonnis geveld.
Op de afgesproken plaats was m'n collega al aanwezig en ze vroeg verbaasd:"Weet jij of er wat aan de hand is? ‘tIs zo druk en de mensen doen zo opgewonden!" Ze wist van niets,had overal doorheen geslapen!
't Was dus oorlog! Maar wij gingen naar het Nieuwe Meer, daar kon geen oorlog ons van af brengen! De eigenaars van de botenstalling waren zenuwachtig, maar erg aardig, toen ze hoorden, dat ik nachtdienst op het Tkt had gehad en ze wilden van alles weten. Ik kan me herinneren, dat ik heb gedacht aan m'n geheimhoudingsplicht, wat mocht ik wél en wat niet vertellen?
Er werd sterke koffie gezet,want ik moest goed wakker blijven. Ik werd ver­wend, voelde medeleven en dat deed goed. Op een kaart werd ons de vaar­route naar het Nieuwe Diep gewezen en we voeren het Nieuwe Meer op.
We waren nauwelijks op het water toen er vliegtuigen aan kwamen. We vergaten te peddelen en keken ze vol spanning na.“O kijk, er valt wat uit! En nóg wat en nóg wat! Zijn dat bommen? O kijk, daar brandt het al!" Het waren dus Duitse vliegtuigen en Schiphol stond inmiddels in brand!
We zaten eersterang in onze kano naar het bombardement te kijken, af en toe viel er een bom in het water, dat veroorzaakte een reuze fontein. Toen er vanaf de grond terug geschoten werd, besloten we maar verder te varen. Maar we beseften absoluut geen gevaar, ze schoten toch niet op ons!!
Van het Nieuwe Meer voeren we via de Schinkel naar het Zuider Amstel­kanaal, waar op alle bruggen een dicht opeen gepakte mensenmenigte richting Schiphol stond te kijken, waar het inmiddels flink brandde. De reactie bij elke brug was hetzelfde: "Jongens, een vuile moffen-onderzeeër op weg naar Engeland, we gaan hem bombarderen! Wie doet er mee?" En we werden be­kogeld met stenen en zand, bespuugd en uitgescholden.
Toen er geen mensen meer op de bruggen stonden, omdat Schiphol niet meer te zien was, kregen we rust tot aan de Amstel, waar we ons bij de Berlagebrug realiseerden, dat we met boot en al uit het water moesten en er op de een of andere manier bij de Ringvaart weer in. Een tiental jongetjes, ook juist van plan onze "onderzeeër" te bombarderen, (hoe was het mogelijk, dat iedereen op dezelfde manier reageerde?) konden we ompraten. Met hun hulp hesen we ons "oorlogssschip” uit de Amstel, droegen het de Weesper­zijde over, lieten het in de Ringvaart weer te water en gaven hun een handvol centen ter verdeling.
Toen hadden we het ergste gehad, de ligplaats op de Oosterringdijk was gauw gevonden. Men had ons daar niet meer verwacht, i.v.m. het bom­bardement op 5chiphol en ze waren verbaasd, dat we het aangedurfd hadden. En daar waren wij weer verbaasd over, want wij waren tijdens de tocht onder de bruggen door veel banger geweest dan bij Schiphol.
Om 3 uur 's middags was ik thuis (Watergraafsmeer), waar mijn moeder en alle buren met stroken bruin plakband de ramen aan het beplakken waren, om bij een evt bom versplintering van het glas te voorkomen. We hebben ijverig meegeplakt, er toen nog van overtuigd hiermee iets essentieels tegen de oorlog te doen.


C.W.Faddegon-Keizer