EEN KERSTVERHAAL.

Op weg naar de supermarkt schuifelden ze voor me uit, de oude man en vrouw, elk steunend op een stok, hij links, zij rechts: goed geprogrammeerd, want zo konden ze elkaar, zij het moeizaam, in het midden nog een arm geven.
Bij de winkel ging juist een vrouw naar buiten, zuchtend onder het gewicht van haar volle tassen, waar een kerstbrood feestelijk bovenop lag.
Ik speelde even voor portier, ook voor het oude echtpaar, dat ik inmiddels had ingehaald. 't Was de man aan te zien, dat hij hier niet vaak kwam: met lichte verbijstering keek hij naar al die mensen in de volle winkel, die met tassen, mandjes en karretjes om elkaar heen draaiden, in hun pogingen niemand omver te lopen. Op Zaterdagen en zeker nu, met de Kerstdagen in het vooruitzicht, was de winkel als supermarkt eigenlijk wat klein.
"Zal ik hier maar wachten, Moeder?" opperde de man aarzelend, "Nee, natuurlijk niet, je zou toch helpen!" reageerde zij panieke­rig en ze besloot een karretje te nemen, dan hoefden ze niets te sjouwen.
"Ga jij maar rijen, Jan, jij hebt per slot je rijbewijs", grapte ze.
Mijn assistentie bij de deur had kennelijk een band geschapen, want bij de diepvries klampte de vrouw mij aan:
110ch, kunt U misschien een pak doppertjes voor me vinden? Ik zie niet meer zo best. Enne ... wacht even, zeg Jan, zullen we ook sperciboontjes nemen? De kleintjes lusten misschien geen doppers? En kroketten? ... of zullen we vissticks doen? ..
Of heb je daar een frituurpan voor nodig?" mengde ze mij weer in haar plannen.
In de rij bij de vleeswaren zag ik ze weer terug. Inmiddels stond er haast voor een half weeshuis aan melk, karnemelk en aller­lei soorten vla in het karretje.
De aankoop van het boterhambeleg was problematisch, ook vader Jan wist bij benadering niet wat Suus en Jaap, laat staan de rest van de familie tegenwoordig op de boterham lustten. Ze namen een flinke sortering.
Brood was haast een nog groter probleem, waarbij ik onverwacht weer te hulp werd geroepen. Op mijn vraag bleek de te verwachten familie te bestaan uit 2 echtparen met in totaal 4 kinderen.
Ik kon de eetlust daarvan ook niet bevroeden en probeerde de inkopen een beetje af te remmen, met de opmerking, dat er tijdens de feestdagen vaak zo veel werd gesnoept, dat men nauwelijks aan brood toe kwam.
"O hemel ja, we moeten nog snoep hebben en chips en zo, mag ik U alstublieft nog één keer lastig vallen? Ze hebben daar tegenwoordig zó veel soorten in, hebt U daar verstand van?"
Omdat ook voor mij het begrip chips nog steeds een groot onover­zichtelijk avontuur was: krakende zakjes met geheimzinnige namen, met een toch altijd andere smaak dan ik had verwacht, vertrouwde ik hen toe aan de moeder van een, zo te horen, snoeplustig gezin.
Ik stond al bij de paktafel, toen zij bij de kassa kwamen,waar Bert, de eigenaar van de supermarkt, zelf achter zat. Ik keek even op, voelde me een klein beetje verantwoordelijk voor de hoeveelheid boodschappen, die in het wagentje opgestapeld lag en die inmiddels buiten alle proporties was aangegroeid.
Bert scheen hen te kennen. "Zo, tante Marie, U bent nogal wat van plan", begon hij vrolijk. "Dat kunt U toch niet meenemen, ook al bent U met z'n beiden? Komt iemand dat straks halen?"
"Kan het bezorgd worden, Bert?" vroeg ze benepen, "er is niemand".
"Komt de hele familie weer bij U eten met de Kerst? Daar krijgt U het maar weer druk mee!"
"Och jongen, we wachten maar af. Ik weet niet wat de kinderen van plan zijn, ik heb ze in een paar weken niet gesproken."
"Maar is dit niet een beetje veel? Weet U zeker dat ze komen?" probeerde Bert nog wat te temperen.
"Zo zijn we in ieder geval op alles voorbereid, vind ik. Mijn moeder zei al altijd: "Beter mee verlegen,dan om verlegen".
Vader Jan betaalde: flink wat bankbiljetten gingen over de toon­bank.
Bert zette de kar weg en deed de deur voor hen open: zag mij kijken en mopperde:
"Ja, wat moet ik daar nou mee? De kinderen gaan net als vorig jaar weer naar de wintersport en durven het nou niet te zeggen tegen vader en moeder. En die oudjes eten hier nog van tot in het nieuwe jaar en de rest kunnen ze weggooien".
Dit aspect van de vergrijzing van Slotermeer was ik nog niet eerder tegengekomen.

CLAZIEN, december 1990